Het schilderij van Bosch dat ik onlangs op het internet tegenkwam, kende ik al. De eerste keer dat ik het zag, dertig jaar geleden, was toen ik met een kameraad aan het winkelen was in Hoog Catharijne. Ik zag de poster in een etalage liggen en wist meteen: die wil ik. Eigenlijk had ik het schilderij jaren daarvoor al eens gezien in een aflevering van de tv-jeugdserie Floris, waarin het schilderij uit de handen van Grutte Pier wordt gered.
De poster verhuisde mee, van de ene naar de andere studentenkamer, totdat hij tenslotte in de prullenbak belandde omdat ik mijn vertrouwen in de schilder verloren had. Tijdens mijn studie las ik de filosoof Nietzsche en daarna had ik geen vertrouwen meer in religieuze kunst. Zijn filosofische analyse leidde er toe dat ik geen idee had hoe er van de christelijke traditie iets goeds te maken was. Ik studeerde nota bene theologie, een studie waar ik uit interesse aan was begonnen, niet omdat ik heel gelovig was. Ik geloofde niet in een hemel, de hel vond ik sowieso te bedacht. De liedjes die ’s zondags in de kerk werden gezongen, zong ik niet mee omdat ik ze raar vond. Wel had ik belangstelling voor deze traditie waarin ik, mijn hele familie, ouders, ooms, tantes, opa’s en oma’s, waren opgegroeid. Een traditie die ook deel uitmaakte van de Westerse cultuur en beschaving. Dus ik meende dat ik via kennis en inzicht er wel achter kon komen hoe er toch iets redelijks van te maken was – zodat ik er mijn brood mee verdienen kon.
Ik rondde de studie succesvol af, maar het bracht me niet waar ik op had gehoopt. Weliswaar had ik geleerd hoe religies met elkaar te vergelijken zijn en hoe mensen religieus in het leven kunnen staan, maar hoe ik mij tot hen moest verhouden, wist ik niet. Mij ontbrak het aan een religieuze overtuiging. Met Nietzsche had ik geconcludeerd dat geloof een masker is van schone schijn, een vals gezicht waar iemand zijn afgunst, of andere inferieure gevoelens achter verbergt. Verstandige en eerlijke mensen waren niet religieus, meende ik. Achteraf bezien is mijn studietijd heftiger geweest dan ik mijzelf wilde toegeven. Ik maakte in een paar jaar tijd een soort existentiële evolutie door. Met mijn familieleden kon ik er niet over praten, met studiegenoten ook niet, want zij wilden zich ‘gewoon’ inzetten voor maatschappij en medemens, of ze kozen, als ze hun humane waarden wilden verantwoorden, het vak ethiek. Met studenten uit andere faculteiten had ik ook niet echt een klik als ze hoorden wat mijn studierichting was.
Al met al was deze tijd een eenzaam avontuur. Ik ervoer op spaarzame momenten wel eens iets van euforie of bezieling, dan was het even alsof ik ‘in contact’ was. Dat kon gebeuren bij het lezen van een verhaal of gedicht, het horen van muziek of het zien van een kunstwerk. Dat waren ontroerende geluksmomenten, het voelde dan even alsof het leven, de wereld en ik elkaar hadden gevonden. Ze wogen echter niet op tegen andere momenten waarbij ik het gevoel had dat ik alle grond onder de voeten kwijt was. Heel soms ging ik nog wel eens mee naar een kerkdienst, maar dan kon het me overkomen dat ik tijdens de dienst onverwachts begon te huilen en ik moest dan mijn best doen om de anderen niets te laten merken. Een vreemde ervaring was dat. Ik kon mezelf dan opdelen: mijn verstand bekeek me en probeerde uit te vinden wat er in vredesnaam aan de hand was, terwijl de andere helft alleen maar onbedaarlijk kon huilen. Ik denk achteraf dat dit te maken had met de breuk die ik willens en wetens had veroorzaakt met mijn jeugd, ouders, familie en vrienden. Zij bleven trouw aan een traditie die in hun ogen wel waardevol was. Ik had er mee gebroken en er was een onoverbrugbare kloof ontstaan tussen hen en mij. Ik liep met m’n ziel onder de arm. Het was een soort Tarzan-gevoel: ik was iemand die had leren lezen, maar had geen idee met welk doel.
Ondertussen koesterde ik wel de inzichten van m’n filosofische held. Ik trad in zijn voetsporen en hield zijn analyses voor waar. Inmiddels denk ik er genuanceerder over omdat een religie nooit één kernachtige geloofswaarheid heeft, zoals hij dacht. De inzichten van mijn leraar Henk Vroom in zijn boek Religies en de waarheid (1989), waren voor mij verhelderend, maar of het woord religie tegenwoordig nog relevantie heeft, of een toekomst heeft, denk ik niet. Peter Sloterdijk toont in zijn boek Je moet je leven veranderen (2011) aan dat religies eigenlijk antropotechnieken zijn, ofwel trainingsprogramma’s die mensen helpen hun leven te optimaliseren. De drang om je leven te verbeteren is een antropologisch feit, niet een opdracht die letterlijk van hoger hand komt, zoals traditionele religies beweren. Dit zal nog uitgebreid aan de orde komen bij de analyse van de ziel bij Sloterdijk.
De volgende kwestie is me na mijn studie ook blijven bezighouden: als god traditioneel stond voor het wezenlijke dat mensen onderling bindt – en die traditie is er niet meer – wat bindt mensen onderling dan? In feite was dit ook het onderliggende thema van mijn afstudeerscriptie Mensbeeld en liefde in de christelijke en humanistische traditie (1991). Hierin bleef ik binnen de bestaande levensbeschouwelijke kaders en het accent lag op het uitleggen in plaats van het uitvinden. Dit is overigens het geval bij alle politieke- of levensbeschouwelijke bewegingen. Het socialisme en het humanisme bijvoorbeeld, ze weten het al, ze schijnen precies te weten wie ik ben en in welke wereld ik leef. Ik bestudeerde ze, maar vond ze te eenzijdig en te algemeen. Met het mogelijk unieke en waardevolle van iemands individualiteit weten ze niet goed raad. Het gaat er meer om ‘zieltjes’ winnen, dan om het wegen van de eigen ziel. Zin om erbij te horen, of te geloven dat hun waarden waar waren, had ik niet.
De samenleving is gebaseerd op algemeen geaccepteerde opvattingen over mens en wereld. Me er echt bij thuis voelen, deed ik niet. Daardoor vond ik mijn draai niet en wist ik mezelf onvoldoende te motiveren om me ergens vol voor in te zetten. Waarom zou ik me heel erg inspannen als ik geen echte waardering kreeg van anderen, of zelf geen waardering kon opbrengen voor hun werk? Anderen met wie ik in feite weinig deelde, of met wie ik liever niets te maken wilde hebben omdat ik hun handelwijze dwaas of stuitend vond?
In het isolement dat ik zo bewust verkoos, kwamen ook andere vragen boven, vragen als: Draait alles uiteindelijk om individualiteit? Hoe kan ik mij begrijpen in relatie tot een ander? Betekent vertrouwen wel iets? Hoe weet ik überhaupt wie ik ben, hoe weten anderen dat? Dergelijke vragen speelden op en resulteerden in een vermoeiend gevoel van voortdurend te moeten ‘doen alsof’. Ik had nooit het gevoel echt ergens bij te horen. Oh, ik wist wel dat ik me gewoon als consument kon gedragen – als kritische consument zelfs. Ik had bepaalde plichten te vervullen omwille van de economie en de duurzame samenleving. Mij aanpassen aan hoe het gaat in de wereld, dat was genoeg, meer hoefde niet. Gewoon gelukkig zijn en me overgeven aan hoe de dingen gaan, dat was wat ik moest doen. Maar de vragen bleven knagen en ik bleef zoeken naar antwoorden.
En dan was er ook nog een andere kwestie die me dwars zat: ik leefde in een wereld met tijdgenoten die beweerden dat hun God wèl echt bestond. Mankeerde er wat aan hun verstand? Waarom namen ze hun geloof zo serieus? Hoe kon het bestaan dat ze zich afsloten voor wetenschap, kunst en kennis? Naar mijn mening moesten ze wel te kwader trouw zijn en gebruikten ze hun geloof om er hun eenkennigheid, of lichamelijke beperking, of hun beschamende aard of minderwaardigheidscomplex mee op te hemelen. Na de val van het communisme in Rusland (1991) werden daar meteen de kerken herbouwd. Verbazingwekkend! Of was er niets nieuws onder de zon en was het communisme eigenlijk steeds een soort atheïstisch christendom geweest? En in de VS meent de meerderheid der natie nog steeds in ‘Gods own country’ te wonen. Vanuit dit thuisland bemoeit men zich naar hartenlust, en in Zijn naam, met andere landen. En men doet dat maar al te graag met kogels en bommen. Bedenkelijk! Of is ook hier weinig nieuws onder de zon en is achter het masker van Zijn naam een gedegenereerde wil tot macht actief die eigenlijk thuishoort op de maan? God is dood, beweerde Nietzsche. Nu de Duvel en zijn legioen nog, zou ik zeggen.
Het feit dat ik als wereldburger genoodzaakt ben om deelgenoot te zijn van gezwets en dom gedrag, voelt beschamend. Ik heb geen zin om me te schamen, dus sluit ik me af. Maar dat kan niet, ik moet de deur wel uit: ik ga met de trein naar mijn werk, doe boodschappen, kijk tv en onderga de reclames en de programma’s waarin veel te luid wordt gelachen om niets; het gekrakeel van de media en politici die in het gevlei trachten te komen van de massa (verkoop- en kijkcijfers); de rotzooi op straat; het vandalisme van voetbalsupporters, de luid telefonerende mensen in de trein; de onbeschoftheid en het zich druk maken om niets; een wereld die draait om het draaiende houden van een economie. Ik las Frans Kellendonk (1951-1990) er nog eens op na en besefte dat maatschappijkritiek ertoe leidt dat je als outcast te boek wordt gesteld. Vroeger trok iemand zich terug in een klooster en richtte zich daar op een andere wereld. Maar dat is geen optie meer, ik kan me niet afsluiten en me richten op een wereld elders, er is maar één wereld.
Tuin der lusten
De vondst van het schilderij van Bosch was een herontdekking. Ik besefte dat er, vijfhonderd jaar voor mij, een schilder was geweest die zulke vragen en ergernissen tot verbeelding had gebracht. Wonderlijk! Met andere ogen bezag ik zijn schilderij en het deed me denken aan de realiteit van de huidige samenleving. Ik meende de onnozelheid te zien van mensen die denken dat ze voor eeuwig vrij en blij kunnen leven in de welvaartmaatschappij. Ook dacht ik dat Bosch had gezien dat er terrorisme schuilt achter de zogenaamde vrijheid. En dat een samenleving die geen samenhang heeft, het onheil over zichzelf afroept.
Maar dat linker paneel, daarmee wist ik niet goed raad. Adam en Eva zijn erop afgebeeld. Wat moest ik met die twee? En wat te denken van die Jezusfiguur tussen hen in die mij vanuit het schilderij aankeek? Vroeger meed ik zijn blik en ik deed alsof het zijn zaak was dat hij me wilde aankijken. Als kind had ik al een afkeer van klasgenoten die, als het over God ging, begonnen over hun Here Jezus. Sneue types waren dat en ze waren nooit goed in gym. Maar nu was ik benieuwd. Niet naar de hoofdpersoon uit de Evangeliën, maar naar de schilder, de geheimzinnige kunstenaar die dit schilderij had gemaakt en er iets mee bedoelde.
Dus ging ik op zoek naar de betekenis van het schilderwerk. Bij toeval kwam ik daarbij ook de bioloog (en atheïst) Frans de Waal tegen, hij noemt het schilderij in zijn boek De Bonobo en de Tien Geboden (2013). Daarin legt hij uit dat ethiek niet afhankelijk is van het geloof in de Tien Geboden, maar dat ethiek een onderdeel is van de evolutionaire ontwikkeling. Ethiek is volgens hem gebaseerd op gedrag dat bijvoorbeeld bij mensapen al waar te nemen is. Hij ziet in De tuin der lusten, met de naakte figuren die erop ronddartelen, een eerbetoon aan de biologische onschuld.
We komen hierop terug bij de analyse van het biologische concept van de ziel. Toch kan ik nu al zeggen dat het lezen van De Bonobo voor mij nostalgisch was. De Waal bracht me terug naar mijn lagere schooltijd en m’n jeugdheld van toen: Tarzan – van de apen. Hij was jarenlang mijn voorbeeld (het verklaart ook mijn afkeer voor die Here Jezus die niets met dieren of planten had). Tarzan was echt! Aan lianen door de lucht slingerend, het mes tussen de tanden, kwam hij zijn vrienden in nood te hulp. Hij was het! Mijn held uit het oerwoud, hij die met dieren sprak, hij die als baby was geadopteerd door een groep mensapen en zichzelf had leren lezen en schrijven.
Routeplan
Voor de expeditie naar de ziel heb ik de volgende route uitgestippeld. Eerst verkennen we het basiskamp, dat wil zeggen ons schilderij. We gaan na wat Jeroen Bosch met zijn kunst wilde zeggen en welk beeld hij schetst van de menselijke ziel. Daarna leggen we het oor te luisteren bij Frans de Waal en hoe zijn kijk op de ziel is vanuit de biologie. Vervolgens brengen we een bezoek aan de moderne theologie om te horen welke functie de ziel daar nu heeft. Christa Anbeek, een vrijzinnige theoloog vertelt erover in haar boek De berg van de ziel (2013). En Mink de Vries, initiator van de beweging Postmoderne Devotie, legt uit in Pleidooi voor Postmoderne devotie (2013) wat hem beweegt. Tenslotte zullen we proberen de filosoof Peter Sloterdijk bij te benen in zijn boek Sferen (2003) – dat in feite ook een soort basiskamp is. En we gaan in zijn boek Woede en Tijd (2007) na hoe de ziel werkt. De expeditie eindigt met het inzicht van de Nederlandse filosoof Gerard Visser in Niets cadeau (2009). Hij haalt, met behulp van het zielsbegrip van Meister Eckhart, en met een gedicht van Wislawa Szymborska, de ziel uit de felle schijnwerpers van Sloterdijk. Er ontstaat bij hem een sfeer waarin de ziel op adem komt en op zoek kan gaan naar zielsverwanten.
Lees ook:
– Zielig of bezield – terrorisme (1)
– Zielig of bezield – wat bezielt Jeroen Bosch (3)
– Zielig of bezield – natuur of cultuur (4)
– Zielig of bezield – een nieuwe lente (5)