Iemand houdt van de lente, of krijgt last van een voorjaarsdepressie. Ik neigde zelf tot het laatste. Een warme voorjaarsdag gaf me dikwijls valse hoop, de lente vond ik een verraderlijk jaargetijde. Maar sinds ik eigenaar ben van een volkstuin, zit ik jaarlijks op mijn knieën naar de grond te turen om te zien of de tuinbonen en kapucijners al doorbreken. Ze kunnen goed tegen de nachtvorst. Een week sneeuw in maart deert ze niet. De plantenbakken op mijn balkon vul ik vroeg in maart met viooltjes. Zij kunnen ook goed tegen de vorst, in tegenstelling tot de hanggeraniums die ik pas in juni plant. Of Jeroen Bosch ooit knielde op een bed violen, waag ik te betwijfelen. Volgens mij hield hij niet van bloemen, hij schildert ze nergens, behalve in De tuin der lusten – als symbolen van schone schijn en obsceniteit.
Mogelijk was zijn reactie op de lente net als die van O. Den Beste (Wim de Bie). Deze vindt voorjaarsbloemen ziekelijk zelfingenomen. De schreeuwerige kleuren doen pijn aan zijn ogen en hij geneert zich voor de obscene manier waarop al die bloemen maar opengaan en in hun kelken laten kijken: ‘De lente maakt teveel emoties los die de mensen niet kunnen hanteren, dat is het!’
Of Bosch van de lente hield, betwijfel ik. Een ambitieus en ongeduldig kunstenaar als hij kon amper wachten tot er weer voldoende licht was om te kunnen werken. Elk jaar opnieuw zal de lente zijn geduld op de proef hebben gesteld. De verbeten gelaatsuitdrukking spreekt in dit verband boekdelen.
Of hij veel vertrouwen in vrouwen had, lijkt evenmin waarschijnlijk. Hij beeldt ze af als verleidsters. Waarschijnlijk had hij zich goed kunnen vinden in de ‘femme fatale’ uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Een film als The Great Gatsby (2013), waarin de hoofdrolspeler (Leonardo DiCaprio) het slachtoffer wordt van de besluiteloosheid van de jeugdliefde Daisy, had hij kunnen waarderen. Ook had hij zich thuis gevoeld bij de verfilming uit 2013 en minder bij die uit 1974 met Robert Redford in de hoofdrol. De recente versie is meer een satire en bevat cynisme, terwijl die uit 1974 eerder een tragische ondertoon heeft. In de roman (1925) van F. Scott Fitzgerald, waarop de film is gebaseerd, wordt de duistere, decadente kant van The American Dream beschreven.
Uitvogelen
Opvallend zijn de vogels die Jeroen Bosch schildert. Van zijn vogels zijn er veel niet in de winter. De vluchten zwaluwen bijvoorbeeld, de ooievaars, de hop, de putter, eind april zijn ze er pas. Mogelijk is hij ze in de nazomer eens achterna gereisd. Hij leende namelijk op jonge leeftijd een grote som geld van zijn vader en daarna is er jarenlang niets meer van hem vernomen. Eiste hij zijn erfdeel op, zoals de verloren zoon? Misschien maakte hij een pelgrimstocht naar Rome en schrok hij van wat hij er zag. De tuin der lusten is misschien zijn bespiegeling op het zomerse Italië. Mogelijk had hij er onplezierige ervaringen, ergerde hij zich aan de rijkdom en decadentie die hij in de heilige stad zag. Zijn werk ademt in elk geval een zomerse sfeer die in het rechter paneel eindigt in een helse winter. Nooit is het lente bij Bosch, in geen van zijn schilderijen. Dat is opmerkelijk, omdat de lente traditioneel wordt gevierd als nieuw begin, reiniging, herkansing, vruchtbaarheid. Zo niet bij Bosch. De uitbundigheid op het middenpaneel is geen ode op de ‘Lustigkeit’.
De kleurige vogels zijn een waarschuwing voor de begeerte en verleidelijkheid waar iemand, volgens Bosch, altijd bedrogen mee uitkomt. Als je bedenkt dat ‘vogelen’ ook het hebben van geslachtsgemeenschap betekent, dan is de cirkel rond. In een mooi artikel vertelt Thijs Caspers dat Bosch de vogels eigenlijk als gesnavelde viezeriken zag. In de 15e eeuw stonden vogels in een kwaad daglicht. Mensen waar iets niet mee in de haak was, werden vergeleken met vogels. Dat had wellicht te maken met het feit dat veel vogels in de nazomer verdwenen en in het voorjaar weer opdoken. Vogels hadden iets ongrijpbaars en onvoorspelbaars, een eigenschap die in de volksmond werd gerelateerd aan onaangepast gedrag.
Vogels met lange snavels waren een symbool van onkuisheid. De hop met zijn kuif, gebruikte men voor een vrouwenloper. Een hop had, naast een lange kuif ook nog eens een lange snavel en een lange staart. Bedenk dat de hop graag in de buurt van vuilnisbelten nestelde en dat het nest verschrikkelijk stonk, dan moet hij, in de ogen van Jeroen Bosch en zijn tijdgenoten, de kampioen der viezeriken zijn geweest.
De vlaamsegaai belichaamde door zijn dwaze sprongen en gekrijs de dwaasheid en de dronkenschap. De ekster was een dievegge, of dranklustige troelie: ‘de ekster kan het hippelen niet laten.’ Verder is dit dier een ongeluksvogel, in Vlaanderen wordt hij plaatselijk nog toveressensteert genoemd.
De eend werd wel gebruikt als herbergnaam. De ‘eyndtvogel’ betekende zoiets als: de mens die aan het einde van zijn verstand gekomen is, de dwaas. De zwaan is ook veelzeggend, in de oudheid was ze aan de liefdesgodin Venus gewijd. In de Middeleeuwen en ook nog daarna prijkte een zwaan op het uithangbord van een herberg. De lange nek, die vaak onder de waterspiegel vertoeft, maakte hem tot een nathals, wat zoveel betekende als: hier kun je goed drinken.
De uil is het symbool van zonde die het daglicht niet kan verdragen, of van de lichtschuwe mens. Langs een bijzondere weg werd de uil ook het symbool van de ijdelheid. Dat kwam door een verkeerde vertaling van het woord ‘Uilenspiegel’. Toen Uilenspiegel het publiek eens wilde duidelijk maken dat hij de boel voor de gek gehouden had, liet hij de mensen zijn ontblote achterwerk zien. Daarbij zou hij, in het Nederduits gezegd hebben ‘houl den Spiegel’ (aanschouw de spiegel). Via Oulenspiegel zou Ulenspiegel en tenslotte Uilenspiegel zijn ontstaan.
Als Jeroen Bosch van volksverhalen hield, dan kende hij misschien het sprookje van Blodeuwedd. Het is een Keltisch sprookje en deze sprookjes moeten toen bekend zijn geweest, aangezien de Bourgondische gebieden oorspronkelijk Keltisch woongebied waren. Niet voor niets speelde men er ook nog op de doedelzak. Blodeuwedd was een voorjaarsgodin wiens gezicht van bloemen was gemaakt. Ze was de vrouw van Lleu (Lug). In latere, gechristianiseerde versies van deze mythe, was Blodeuwedd een prinses die door een tovenares van bloemen was gemaakt, met als doel haar man Lleu te bedriegen. Ze is hem inderdaad ontrouw en vraagt haar minnaar hoe ze de echtgenoot kan doden. De opzet slaagt, maar haar man komt weer tot leven en straft Blodeuwedd: hij verandert haar in een uil. In het Welsh betekent Blodeuwedd Flower-face, maar het klinkt in het Engels ook als ‘bloedbruiloft’. En het is de naam voor een uil. De manier waarop Blodeuwedd haar man doodt, lijkt sprekend op de manier waarop, in de Griekse mythe, Klytaemnestra haar echtgenoot Agamemnon doodt, nadat hij was teruggekeerd van de Trojaanse oorlog. Het sprookje van Blodeuwedd zet de betekenis van de uil bij Bosch in een markant daglicht. Bovendien kan de chaotisch aandoende, sprookjesachtige stijl van Bosch te verklaren zijn vanuit zijn kennis van Keltische verhalen.
Jan doedels
Een tekening van tijdgenoot Lucas van Leyden (1494-1533), getiteld Uilenspiegel, toont een bedelaarsgezin met een zestal kinderen. De man verdient de kost met het spelen op een doedelzak. De tekening plaatst Bosch’ vogelmoraal’ in een sociale context. De steden werden overspoeld door arme sloebers die er hun heil zochten. Niet zozeer de ijdelheid van het individu, zoals bij Tijl Uilenspiegel, maar de kansarme kinderscharen lijken Bosch zorgen te baren. Hoe zulke kinderen een winter ervoeren, komt mogelijk in de buurt van de helletaferelen die Bosch schildert. Zijn eigen huwelijk bleef overigens kinderloos.
Er zijn veel doedelzakspelers te zien op zijn schilderijen. Het instrument heeft bij hem een ongunstige betekenis, net als de vogels. In de Tuin der lusten is de doedelzak prominent aanwezig op het hoofd van de boommens op het rechter paneel. Het instrument fungeert als een oorverdovend martelwerktuig waarbij horen en zien de arme zielen vergaat. Veel informatie over de doedelzak in de schilderijen van Jeroen Bosch is verzameld door Ben Hartman.
Bij Bosch zijn doedelzakspelers steevast ongure types, zoals bijvoorbeeld de herders in het Driekoningen-drieluik. Op het linker paneel dansen enkele mensen op doedelzakmuziek. Maar de landschappen laten verder weinig hoopgevends zien. Op het middenpaneel woedt een strijd, en op het rechterpaneel worden mensen achternagezeten en opgevreten door wolven.
Kerst wordt in december gevierd en het feest van Driekoning op 6 januari, dus in hartje winter. Het is echter geen winter op het Driekoningen-drieluik. Blijkbaar situeert Bosch het gebeuren in zuidelijke streken, waar het geen winter is.
Bruegel (1525-1569) schildert de winter wel, bijvoorbeeld in zijn Volkstelling van Bethlehem.
Hij situeert de geboorte van het Christuskind in een Brabantse plaats. Hij heeft ook de seizoenen geschilderd (zelfs zes!) en hij toont in zijn schilderijen waardering voor het plattelandsleven. In Jagers in de sneeuw hebben mensen pret op het ijs. Bij Bosch geen ijspret, bij hem wordt er alleen geschaatst in de hel.
Zwart-wit denken
In tegenstelling tot een schilder als Bruegel, waardeert Bosch het boerenleven niet. Hij wenst zich niet te associëren met ongeletterden. Bruegel was van geboorte een dorpsmens en leefde met de seizoenen. Bosch was een stadsmens, hij schilderde en las boeken. Bij hem geen ijspret of speelse lente.
Niet al zijn werken zijn bewaard gebleven, een deel ging helaas verloren. Of hij nooit een lente schilderde, is dus niet zeker, mogelijk deed hij het wel, bijvoorbeeld bij zijn voorstellingen uit het Oude Testament. Dat waren werken die als altaarstukken in kerken dienst deden en waarvan er geen enkele de beeldenstorm heeft overleefd. Ironisch is dat de schilderijen juist in de geest van het calvinisme waren geschilderd en dat het uitgerekend calvinisten waren die ze vernielden.
De thematiek van deze werken was: een sterke vrouw (die het kwaad overwint). Het waren voorstellingen van Abigaïl die David geschenken aanbiedt; Salomo die een buiging maakt voor zijn moeder Bathseba; Judith en de dood van Holofernes; De redding van het joodse volk door Mordechai en Esther. Met deze thematiek is Bosch zijn tijd ver vooruit. Pas in de 16e eeuw wordt Esther geschilderd door iemand als Rembrandt (1606-1669).
Vooralsnog geen lentebloemen bij Bosch. Uit het werk dat we van hem kennen, komt hij eerder naar voren als een zwart-wit denker. Hij heeft iets van een scherprechter die een oordeelt velt, hij is niet uit op verzoening of bemiddeling. Wie goed kijkt, ziet ook dat de hel op het rechterpaneel van De tuin der lusten geen purgatorium (vagevuur/hel) is, zoals bij Dante. Bosch schildert niet een hel, maar de Apocalyps. In de hel van Dante krijgt de ziel een nieuwe kans: de zielen worden er gestraft, gelouterd, ze moeten boeten voor hun zonden en mogen dan rekenen op vergeving. In de Apocalyps van Bosch is het een definitieve afrekening.
Apocalyps
In het laatste Bijbelboek (Openbaringen van Johannes), wordt via spookachtige visioenen het einde van de wereld geschetst. Te lezen is hoe de vogels het vlees eten van koningen en heersers. Er wordt beschreven hoe de oude wereld met alle zondaars wordt vernietigd en hoe er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, en een nieuw Jeruzalem wordt gebouwd: een stad waar God en mens samen wonen. ‘En in haar (de stad) zal niets onreins binnenkomen, en niemand die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.’ Ook wordt verteld dat er in deze stad bijzondere bomen groeien: ‘het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende, en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.’
In Openbaringen wordt een valse profeet genoemd: Bileam: ‘Hij leerde koning Balak de kinderen Israëls een strik te spannen, zodat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren.’ Deze tekst uit Openbaringen verwijst naar het Oudtestamentische verhaal waarin een profeet de opmars van het joodse volk uit Egypte wilde stoppen. Bileams plan mislukt omdat de ezel waarop hij rijdt, weigert verder te lopen en gaat liggen, waardoor Bileam zijn voet bezeert. Als hij de ezel wil slaan, begint het dier tegen hem te praten. Rembrandt schilderde deze scene eens.
Jeroen Bosch heeft de figuur van Bileam ook eens geschilderd. Hij beeldt hem af in de stal waar het Christuskind is geboren! Op het Driekoningen-drieluik is een rare figuur te zien waarover door Bosch-kenners veel is gespeculeerd. Er is verondersteld dat het misschien een vierde koning was. De drie koningen werden wel gezien als de drie werelddelen: Azië, Afrika en Europa. De vierde koning zou dan het nieuw ontdekte Amerika zijn. Het ligt echter meer voor de hand dat Bosch hier de figuur van Bileam heeft weergegeven, en wel als de valse profeet die in Openbaringen wordt genoemd. Dick Wursten geeft op zijn site overtuigende aanwijzingen dat het de Bijbelse figuur Bileam betreft.
De boommens
Al met al ontpopt zich de vraag of er in het overgebleven werk van Jeroen Bosch niet een soort levenshaat tot uiting komt. Het vermoeden rijst dat Bosch een persoonlijk offer brengt: hij offert het plezier hebben in het leven op. Bedenk ook dat het brengen van een offer bij hem een thema is, bijvoorbeeld in het Driekoningen-drieluik, en in een werk dat verloren ging en waarop te zien was hoe Abigaïl aan koning David geschenken aanbiedt. Weliswaar leeft Bosch zich uit op het middenpaneel van zijn Tuin der lusten, maar van werkelijk plezier in het leven lijkt bij hem geen sprake te kunnen zijn.
Mocht de levensboom in het nieuwe Jeruzalem inderdaad het ideële uitgangspunt (en eindpunt) zijn van zijn werk, dan kan de boommens op het rechterpaneel staan voor de extreme manier waarop hij het dagelijks leven ervaart: als een heksenketel. Misschien is het gevoel dat hij had bij het schilderen van het carrousel op het hoofd van zijn boommens enigszins vergelijkbaar met de roller coaster op de muziek van Jimi Hendrix’ Voodoo Child.
In de Evangeliën (Marcus 11) staat te lezen dat Jezus een vijgenboom vervloekt. Jezus had honger en liep naar de boom in de hoop iets eetbaars te vinden. Toen hij bij de boom kwam vond hij niks, het was ook nog niet de tijd voor de vruchten. Jezus vervloekte de boom: ‘Nooit zal er nog iemand vruchten van je eten’. De vervloeking kwam uit. Toen hij de volgende morgen langs de vijgenboom kwam, was de boom verdord. Toen ik dit verhaal vroeger las, vond ik het onredelijk. Dat Jezus wonderen deed en dat hij mensen beter maakte, ok. Maar een boom vervloeken? En dat die boom de volgende dag ook nog was doodgegaan, leek me onrechtvaardig. Mogelijk wijst Bosch, met zijn inkijkje in zijn boommens, vooruit naar wat in zijn ogen het enig ware geboomte is: de levensboom uit Openbaringen.
Oorzaak
Waarom ziet hij muziekinstrumenten als martelwerktuigen en wordt er niet gemusiceerd in De tuin der lusten? Hoe komt het dat Jeroen Bosch de wereld zo zwart-wit ziet? Een Ierse doedelzak klinkt bijvoorbeeld al veel aandoenlijker en meer melancholiek dan de militaristische Schotse. Maar of Bosch dit onderscheid ooit heeft gehoord? Een boerendans en de fluitspelers uit de film Novecento kan hij hebben gehoord toen hij in Italie was. Zulke volksmuziek is eeuwenoud en klonk in de 15e eeuw net zo. Vanwaar het wantrouwen van Bosch voor alles wat met genieten te maken heeft? Het is alsof er van het luisteren bij hem enkel gehoorzaamheid overblijft.
Zijn boommens kan een verwijzing zijn naar zijn eigen stamboom. Uit de stadsarchieven blijkt dat Jeroens vader Anthonis van Aken in 1449 getrouwd is met Aleid van der Mynnen. Zij was een buitenechtelijk kind van Margaretha Coemptschier. Aleid woonde bij haar moeder (deze had nog een tweede buitenechtelijk kind). Jeroen Bosch’ moeder was dus een buitenechtelijk kind. Of dit, en hoe dit van invloed is geweest op de sfeer in huize van Aken, weten we niet. Maar de negatieve aandacht die Bosch schenkt aan het genieten, geeft te denken. Later trouwt hij ook met een Aleid (van de Meervenne), dus een vrouw met dezelfde voornaam als zijn moeder.
De familie van Aken blijkt niet wars van geweld en dronkenschap. Jan van Aken (1470-1537), de enige neef van Bosch en de enige in de familie met kinderen, haalt in 1519 een zoon uit de gevangenis en moet 100 gulden boete betalen – destijds een zeer hoog bedrag. Ook de andere zonen kwamen in aanraking met justitie wegens dronkenschap, messentrekkerij en beroving. Jeroen Bosch was toen al drie jaar dood, maar hij moet zijn ‘lieve’ achterneefjes wel hebben gekend.
Volksverhalen en feesten
Uiteraard las Bosch de Bijbelverhalen, bijvoorbeeld het Joodse scheppingsverhaal. Maar mogelijk kende hij ook andere verhalen, zoals het Keltische scheppingsverhaal, dat van Donn en Danu. Dit verhaal is bijzonder omdat een boom (eik) daarin een prominente plaats inneemt. Als deze zijn vruchten laat vallen, groeien ze uit tot mensen. De wortels van de boom dringen diep door in de aarde waar ze de andere wereld vormen waar de mensen na hun dood terechtkomen. Een boom staat dus centraal in dit scheppingsverhaal.
Mogelijk steekt Bosch de draak met deze boom door hem zonder wortels, varend op twee bootjes te schilderen. En hiermee is het niet alleen een satirische weergave geworden van een heidens scheppingsidee, maar tevens een verwijzing naar zijn schilderij Het narrenschip dat een boom als mast heeft. De volksverhalen die hij kende, waren gebaseerd op volksmythen die ook ten grondslag lagen aan volksfeesten, zoals het grote feest van de Vastenavond – een feest dat sinds de 19e eeuw Carnaval heet. Het Narrenschip verwijst zowel naar het carnavaleske zottenfeest, als naar de maatschappij als zodanig.
Strijd tussen vasten en Vastenavond
Het feest van Vastenavond is te herleiden tot Germaanse en Keltische vruchtbaarheidsfeesten. De Grieken en Romeinen kenden voorjaarsfeesten waarbij de standsverschillen tijdelijk opgeheven werden en een schertskoning het bewind voerde. De kern van de Vastenavond is steeds de dood of uitdrijving van een gehaat wezen en het binnenhalen van een positief element. Vanaf de 13e eeuw wordt in het christelijke Europa op allerlei manieren (verkleedpartijen, toneelspel, optochten) een strijd tussen vasten en Vastenavond uitgebeeld. Het gaat om de tegenstelling tussen overmaat en matigheid. De vasten is het zinnebeeld van gebrek en ouderdom en wordt uitgebeeld als een schraal persoon of een magere oude vrouw in een lang gewaad. De Vastenavond is het zinnebeeld van voorspoed en welvaart en wordt gepersonifieerd door een dikke doedelzakspeler, of ‘spotheilige’ die een bende verkwisters en nietsnutten aanvoert. Een Vastenavond zonder doedelzak is dus ondenkbaar. Bosch heeft meerdere Vastenavonden geschilderd, Het Narrenschip is er een van. Het is bedoeld als een satirische kijk op de samenleving.
Vastenavond
In de oude heidense tijden vierden de Germanen het Julfeest: de geboorte van de zon. Het beeld van de god Frey werd op een schip op wielen begeleid door een vrolijke stoet personen in diervermomming en mannen gehuld in vrouwenkleren. Het Keltische Inbolc was een vruchtbaarheidsfeest van de godin Brigid, zij was ook de godin van het vuur en de smeedkunst (oorlog). Naarmate de greep van het christendom op de Europese samenleving sterker werd, probeerde het kerkelijk gezag de restanten van Romeinse Bacchanalia, en oude inheemse gebruiken te onderdrukken. Biechtboeken uit de 8e eeuw bevatten steeds de vraag of men zich tijdens de feesten in januari en februari als dier of oud wijf had verkleed. Daarop stond een niet geringe penitentie.
Toch kwam er een christianisering tot stand en werden de feesten opgenomen in de christelijke liturgie en het kerkelijk jaar. Binnen het keurslijf van de kerk kregen de oude gebruiken het karakter van Narrenfeesten, Fêtes des Fous of Ezelsfeesten. De centrale rollen werden vervuld door de geestelijken die slechts de lagere wijdingen hadden ontvangen, geestelijken die meestal analfabeet waren en in het dagelijks leven gewoon bakker of slager waren. Tijdens het feest kwamen zij dan op de eerste plaats, en speelden de rol van zottenbisschop of Ezelspaus.
In 1445 kwam er vanuit de kerk een forse aanval tegen dit feest. De theologen van Parijs vonden het welletjes en vaardigden verbodsbepalingen uit. In hun brief staat het volgende: ‘De priesters dragen maskers tijdens de mis, ze dansen in het koor verkleed als vrouwen, koppelaars of speellieden, en zingen schandelijke liederen. Op het altaar eten ze zwarte pudding en vette worsten. De dobbelstenen rollen en de wierook wordt gestookt van oude schoenzolen. Ook rennen en springen ze door de kerk. En dan gaan ze naar buiten in hun vermommingen. Met karren en met wagens trekken ze door de stad en geven schaamteloze voorstellingen, waarmee ze de lachlust van het publiek opwekken, dat ook verder uitgedaagd wordt met smerige liedjes en obscene gebaren’. De theologen besluiten hun brief met de vermelding dat ze het ergste nog niet willen noemen. Geleidelijk aan wordt daarna de rol van de geestelijken overgenomen door leken, zodat het minder een religieus feest is en meer een volksfeest.
Strijd onbeslist
Jeroen Bosch leefde in een periode dat er een culturele omslag plaatsvond: de oude plattelandsgewoonten moesten plaatsmaken voor de stadscultuur. Deze omslag vond ook plaats in het feest van Vastenavond. Hierin wordt rond 1450 nog gevierd dat de Vastenavond (de overvloed) de overwinnaar is van de vasten (matigheid). Honderd jaar later is echter de vasten de overwinnaar geworden van Vastenavond. Deze omslag betekent de overwinning van de (beschaafde) stadscultuur op die van het (onbeschaafde) platteland. Deze cultuuromslag kan ook worden gezien als een strijd die al in de oude Griekse tragedies naar voren komt als de tegenstelling tussen het Dionysische (gevoel en extase) en het Apollinische (ratio en wetenschap). Jeroen Bosch is overduidelijk een aanhanger van het Apollinische beginsel. De cultuurstrijd woedt in zijn tijd nog in volle hevigheid – en het is waarschijnlijk een strijd van alle eeuwen. De hel van Bosch heeft ook wel iets van een parade, een macabere carnavalsoptocht. Waarschijnlijk heeft Bosch dit ook zo bedoeld. Zijn hel is een satire op het ‘o zo vrolijke’ feest van Vastenavond.
Vandenbroeck (2001) schrijft: ‘Bij Bosch is het zelfs geen echte strijd, maar een ritueel dat beide tegenstanders als in een revue presenteert. De strijd is een metafoor voor twee onverenigbare levenshoudingen: zelftucht en soberheid tegenover feestroes en consumptie. () Karakteriseert Bosch bewust de Vastenavond als het te verwerpen principe, de vasten verschijnt bij hem ook in een negatief licht. Hij geeft haar weer als een oude, schrale vrouw. Het personage van de vasten wordt dus, net als die van de Vastenavond, bewust door hem verworpen.’
De ‘aardse strijd’ tussen het Dionysische en Apollinische blijft bij Jeroen Bosch onbeslist. Hij houdt ons als ‘oplossing’ een ander beeld voor: zijn Heremieten-drieluik en de crucifix als symbool van het lijden. Het schilderij toont drie kluizenaars die in complete afzondering leven. Dit heremieten-thema zal nog aan de orde komen in het volgende deel over Jeroen Bosch: de kunstenaar als individu.
Voorlopig zijn er al enkele conclusies te trekken over de schilderkunst van Jeroen Bosch. Terugkijkend naar wat hij laat zien, en met een blik vooruit naar deel zes over de individualiteit van de kunstenaar, lijkt de veronderstelling gerechtvaardigd dat hij nooit zou hebben kunnen lachen om een muzikaal nummer als Let’s Misbehave uit 1928.
In zekere zin is zo’n weigering om te lachen gerechtvaardigd als je bedenkt dat de afschuwelijke Eerste Wereldoorlog nog maar net voorbij was en de Tweede voor de deur stond. Anderzijds is het onredelijk en lachwekkend om de waarde van de ‘geneugten’ des levens te willen ontkennen – iets wat Bosch op een sarcastische wijze wel doet. Zijn werk blijft hierdoor afstandelijk, het wordt niet echt persoonlijk en het ontroert niet.
Hij lijkt te schilderen tegen wil en dank. Waarschijnlijk was hij liever een kluizenaar geweest of een eenzame pelgrim op reis, in afzondering van alles en iedereen. Of misschien voelde hij zich als eenzame schilder zo als hij aan het schilderen was. De vraag is of dat wel consequent is en of zijn schilderkunst niet een vorm van hypocrisie is. Want hij wijst het aanlokkelijke, het kleurige van de natuur, de vogels, de bloemen af. Maar tegelijkertijd schildert hij ze wel en gebruikt hij hun aanlokkelijkheid om er zijn ethische verhaal mee op te fleuren. Hoe had hij dat verhaal überhaupt aantrekkelijk kunnen maken als hij niet de natuurlijke aanlokkelijkheid had gebruikt? Het vermoeden bestaat dat hij hiertoe wel een poging ondernam in zijn heremieten schilderijen.
Vooralsnog lijkt Jeroen Bosch niet bij machte te zijn geweest om zijn ethiek op een natuurlijke manier in zijn schilderkunst en kunstenaarschap te integreren. Zijn werk is dualistisch: er is een voortdurende strijd tussen erotiek en ethiek, het kwade dat het goede bedreigt. Er gaat ruim honderd jaar voorbij totdat een schilder laat zien dat het wel mogelijk is om ze beide in een schilderij te verenigen. Het is Rembrandt die dit doet in zijn schilderij Het joodse Bruidje.
– wordt vervolgd –
Lees ook:
– Zielig of bezield – terrorisme (1)
– Zielig of bezield – op expeditie (2)
– Zielig of bezield – wat bezielt Jeroen Bosch (3)
– Zielig of bezield – natuur of cultuur (4)