De aap die over water liep

Toen iemand me vroeg wat ik toch met het paardige bedoel, bladerde ik door mijn artikelen en las ik het stuk over Frans de Waal weer. Twee jaar geleden schreef ik dat stuk. En terwijl ik het tijdens de paasdagen herlas (en ook maar meteen herschreef), realiseerde ik me dat het idee van het paardige hier is ontstaan. Apen hoef je niet te leren klimmen en mensen hoef je niet te leren denken, was mijn stelling. Toch vindt Frans de Waal dat mensapen mij te denken geven. In zijn recente boek: ‘De Bonobo en de Tien Geboden’ (2013), vertelt hij over het gedrag van mensapen. Zijn observaties zijn vaak grappig en ook ontroerend. Hij laat zien dat primaten zich emotioneel in elkaar kunnen verplaatsen en dat ze het vermogen hebben elkaar te troosten. Ze hebben ook een gevoel voor rechtvaardige beloning. Het altruïstische gedrag waarvan ze blijk geven, levert hen geen individueel voordeel op, maar waarborgt de harmonie in de groep. Dit is in feite de kern van zijn boek. De Waal ziet bij mensapen empathisch gedrag en vervolgens concludeert hij dat ze er (dus) een moraal op na houden: ‘Mensapen zouden in groepsverband niet kunnen overleven als ze die moraal niet hadden.’ De Waal verliest echter in zijn biologie de menselijke individualiteit compleet uit het oog. Daarom bedacht ik het paardige. Ik wilde een eigen geluid laten horen tegenover de apenmoraal en het wetenschappelijke populisme van De Waal.

Over water lopen

Met Bert Haanstra maakte hij in 1984 de documentaire: ‘Chimps onder elkaar,’ een film over een groep chimpansees in Arnhem. Nu, 30 jaar later, vertelt hij over wat er toen met de alfaman Nikkie gebeurde. Nikkie was in het nauw gedreven door twee andere mannen die tegen hem samenspanden. De spanning liep zo hoog op dat Nikkie op een ochtend de gracht in rende en verdronk. De Waal zegt hierover: ‘Een jaar eerder was Nikkie erin geslaagd die gracht dankzij een laag ijs over te steken. Misschien dacht hij dat staaltje te kunnen herhalen, maar deze keer mislukte dit en verdronk hij. De kranten noemden het een ‘zelfmoord’, maar het is waarschijnlijker dat het een paniekaanval met fatale afloop was’ (p. 206). Wat ik de Waal zou willen vragen is hoe hij eigenlijk weet wat de chimpansee op dat moment dacht. Hij veronderstelt dat de alfaman zo onnozel was te denken dat hij over water kon lopen terwijl er geen ijs lag. Maar kan het niet zo zijn dat Nikkie ervoor koos de sprong te wagen omdat de rivaliteit te groot geworden was? Misschien sprong hij tegen beter weten in omdat hij de gevechten wilde voorkomen die onvermijdelijk zouden volgen als hij bleef. Dat de kranten kopten met het woord zelfmoord was dan zo gek nog niet. Nikkie zat gevangen in een dierentuin, hij kon niet weg. Gezien de situatie hadden de kranten ook kunnen koppen met: ‘Moord!’ De Waal verdiept zich niet echt in wat de mensaap bewoog. Hij kiest ervoor om diens individuele actie af te doen als een paniekaanval. Maar wat als het geen paniekaanval was, maar een keuze?

Politiek

chimpPolitician (1)

De Waals allereerste boek droeg de titel: Chimpansee-politiek, macht en seks bij mensapen (1982). Thema van dat boek was de machts- en dominantiestrijd waar chimpansees voortdurend mee bezig zijn. De fysieke eigenschappen van een leider bleken niet doorslaggevend te zijn, belangrijker is zijn sociale vaardigheid en of hij zich geliefd maakt binnen de groep. Politici gedragen zich volgens De Waal net zo. Ze doen voorkomen alsof ze gemotiveerd worden door rationele principes en idealen, maar in werkelijkheid zijn hun debatten een machtsspel met imponeergedrag op de bühne en coalitievorming achter de schermen. De toenmalige voorzitter van het Amerikaanse huis van Afgevaardigden vond het boek van De Waal verplichte kost voor politici.

chimpTijgerwelp

In De Bonobo en de Tien geboden, dat 30 jaar na de Chimpansee-politiek verschijnt, houdt De Waal een pleidooi voor de biologische oorsprong van moraal. Moraal is naar zijn zeggen niet ‘van bovenaf’ tot de mens gekomen – zoals de Tien Geboden uit de Bijbel – maar evolutionair ontstaan. De mens is qua intelligentie superieur aan de aap, maar in de kern spelen gevoelens en emoties de hoofdrol in zijn gedrag. Mens en aap bewandelen volgens hem hetzelfde morele pad omdat de natuur primaten heeft uitgerust met spiegelneuronen. Het menselijk brein en ook de breinen van intelligente zoogdieren zoals mensapen, olifanten en dolfijnen zijn uitgerust met deze zenuwcellen die bewerkstellingen dat iemand zich in de situatie van een ander kan inleven. Dankzij de spiegelneuronen bestaat er empathie. En moraal is volgens De Waal het resultaat van deze empathie, het zorgt ervoor dat de groep overleeft.

 

Moraal en religie

Dewerelddraaitdoor1

Na zijn eerste boek over machtsstrijd, ging hij op zoek naar hoe primaten de vrede bewaren. Hiervoor observeerde hij het gedrag van de Bonobo, een apensoort die door biologen nog weinig was onderzocht. De Bonobo is kleiner dan de gewone chimpansee en vertoont ander gedrag. Bonobo’s lossen conflicten op met seks. Niet de macho-mannetjes, maar de vrouwtjes bepalen de sfeer in de groep. De Waals publicaties dragen sindsdien titels als: ‘Verzoening, vrede stichten onder apen en mensen (1988) en: ‘Van nature goed, over de oorsprong van goed en kwaad in mensen en andere dieren (1996). De Waal heeft hiermee de aandacht van het grote publiek weten te trekken, hij was in 2013 ook te gast in het tv-programma De Wereld draait door bij Matthijs van Nieuwkerk.

Tien Geboden

de_10_geboden

In de Bonobo en de Tien Geboden betreedt De Waal het terrein van de religie. Hij wil duidelijk maken dat bij de ontwikkeling van de moraal niet de wetenschap, maar de religie belangrijk is geweest. Ik citeer: ‘Wetenschap is een kunstmatige, bedachte verworvenheid, terwijl religie even natuurlijk voor ons is als lopen en ademhalen’ (p. 222). ‘Toen samenlevingen steeds groter werden en regels op het gebied van wederkerigheid en reputatie minder goed begonnen te functioneren ontstond de behoefte aan een moraliserende God. () Religieuze gemeenschappen opbouwen zit ons in het bloed’ (p. 229). Opmerkelijk is dat De Waal wetenschap ziet als iets kunstmatigs en onnatuurlijks en dat hij religie karakteriseert als biologisch en natuurlijk. Dat hij zo’n tegenstelling ziet, is vreemd omdat weldenkende mensen de wetenschap als iets natuurlijks zien en religie als iets bovennatuurlijks.

bisschop-aap

Als wetenschapper gelooft hij niet in een God en toch neemt hij het op voor religie. ‘Religie is altijd deel van ons geweest en verdwijnt waarschijnlijk nooit, aangezien ze in ons sociale bloed zit’ (224). Ik stoor me eerlijk gezegd aan zijn formulering. Wat verstaat hij onder ‘ons sociale bloed?’ Mij klinkt dat dubbelzinnig in de oren, het doet me denken aan een taal van Blut und Boden dat altijd een vijand-denken aanwakkert. En warempel, ook bij De Waal kijkt er een een vijand-denken om de hoek. Bij hem moeten de zogenaamde ‘militante atheïsten’ het ontgelden. De Waal stelt zich zeer vijandig tegen hen op omdat ze volgens hem van mening zijn dat religie verboden moet worden. Echter, in een artikel van Ronald Veldhuizen in De Volkskrant wordt de argumentatie van De Waal nauwkeurig geanalyseerd. Veldhuizens conclusie luidt dat De Waal een karikatuur maakt van het atheïsme. ‘Er zit een luchtje aan de manier waarop De Waal afstand neemt van de beroemde en fanatieke atheïsten. De meeste uitspraken die hij aan hen toeschrijft, kloppen niet of zijn verdraaid.’ Veldhuizen vraagt zich af waarom De Waal hamert op zijn eigen gelijk en de standpunten van anderen negeert, of onjuist weergeeft.’

play cards

Ik weet waarom De Waal dat doet. Hij interesseert zich namelijk niet voor geloof. Atheïsten doen dat wel, zij maken zich druk om iemands (religieuze) denkbeelden. De Waal hecht geen waarde aan geloof, zijn interesse gaat uit naar de oorsprong van rituelen. Daarom snapt hij niet goed waar atheïsten zich druk om maken. Laten we het religieuze bij De Waal eens nader bekijken. Om te beginnen benadrukt hij dat hij een afkeer heeft van dogmatisme en bijgeloof. Voor kennis over de aard der dingen heeft de wetenschap volgens hem de kaarten in handen: ‘Ligt het niet voor de hand dat wetenschap een superieure manier is om erachter te komen hoe de dingen in elkaar steken, waar de mens vandaan komt en hoe het heelal is ontstaan? Degenen die religie als een bron van dergelijke kennis voorstellen en ondanks de stortvloed aan nieuwe informatie vasthouden aan eeuwenoude verhalen verdienen de hoon die ze over zichzelf afroepen. Religie is zoveel meer dan geloof‘ (p. 225). De Waal raakt met deze uitspraak een fundamenteel punt. Hij vindt religie belangrijker dan geloof. En eigenlijk vindt hij elk religieus denkbeeld op voorhand ongeloofwaardig. Maar hiermee onderschat hij de functie van geloof. Als iemand namelijk geen zin heeft om te geloven dat zijn religie waar is, dan houdt die religie voor hem op te bestaan. Tenzij, zoals De Waal lijkt te suggereren, religie iets is voor mensen die hun verstand niet gebruiken omdat ze dat niet willen, of niet kunnen, zoals de mensapen.

Religie en geloof

Dat neemt niet weg dat hij aan de hand van mooie voorbeelden laat zien dat sommige gedragingen van mensapen te beschouwen zijn als oorspronkelijke gedragingen die zich mogelijk tot rituelen hebben ontwikkeld in animistische godsdiensten. ‘Toen het ineens begon te gieten en ze onder de bomen niet langer konden schuilen, begonnen twee volwassen mannen imponeergedrag te vertonen dat bekendstaat als tweebenig zwalken. Met grote, ritmische waggelende stappen liepen ze onder de beschutting vandaan, waardoor ze doorweekt raakten. Ze gingen weer zitten toen de regen afnam.’ (208).

chimp in regen

Een ander voorbeeld van ritueel oer-gedrag is dat van een chimpansee bij een waterval: ‘Naarmate hij dichterbij komt en het donderende water luider wordt, versnelt hij zijn pas en gaat zijn haar overeind staan. En als hij de stroom bereikt, begint hij onder aan de waterval prachtig imponeergedrag te vertonen. Volledig rechtop wiegt hij ritmisch van de ene voet op de andere en stampt in het ondiepe, ruisende water, terwijl hij grote stenen opraapt en wegsmijt. Deze ‘watervaldans’ duurt soms wel tien minuten tot een kwartier.’ (209)

De Waals observaties zijn prachtig en ze spreken tot de verbeelding. Als ik ze lees, weet ik weer waarom biologie mijn lievelingsvak was op school. Zijn stelling dat natuurlijk gedrag mogelijkerwijs is geëvolueerd tot ritueel gedrag, is zeer plausibel. Hij wordt om zijn voorbeelden in de meeste recensies dan ook terecht geprezen. De manier echter waarop hij de menselijke moraal vanuit dit ritueel gedrag wil verklaren, is een miskleun. En dat komt omdat hij geen waarde hecht aan waar de atheïsten wel oog voor hebben: geloof.

Waarom ziet hij het belang van geloof niet? Ik denk dat hij door zijn wetenschappelijke succes naast zijn schoenen is gaan lopen. Hij verkeert in een triomfstemming omdat binnen de biologie het ideologische tij is gekeerd. Stond voorheen de opvatting centraal dat de mens een zelfzuchtig wezen is, nu is er aandacht (en geld) voor onderzoek naar altruïstisch gedrag en empathie, het terrein van De Waal en de zijnen. Alle reden dus voor een jubelstemming.

Giaconda 1953

Maar ondertussen staat de menselijke existentie er helemaal niet zo rooskleurig voor. De wijze waarop de mens existeert is eerder om te huilen dan te lachen en dat is iets waar met name atheïsten op wijzen. (Het overmatig gebruik van antidepressiva wijst er overigens ook op). Zij zien dat de mens niet alleen een groepsdier is, maar ook een individueel wezen, een wezen dat wordt gekenmerkt door verscheurdheid tussen enerzijds het verlangen naar geborgenheid (in een groep) en anderzijds de wil tot optimalisering van de individualiteit. Het kunnen invoelen van de existentie van de ander achten zij van onschatbare waarde voor de moraal. De mens bewandelt immers met zijn taal en zelfbewustzijn een eigen pad binnen de natuur. Daarvan lijkt De Waal weinig te willen weten. Hij heeft als feestvierende bioloog de kritische atheïsten niet graag om zich heen. Zij bederven de pret. Weg met hen!

Tjan

Sinterklaas is nog niet jarig

Waarover spreekt hij dan? Over zijn studententijd in Groningen. Er stonden eens twee Mormonen voor de deur die hem wilden vertellen over hun geloof. Uit nieuwsgierigheid liet hij hen binnen, maar toen zijn tamme kauw door het open raam naar binnen vloog en op het hoofd van één van de twee ging zitten, raakten ze in paniek. ‘Het was Tjan maar, een vogel met een naam, die niemand kwaad deed. Toch heb ik nooit mensen zo snel hun spullen zien pakken. En terwijl ze hun boeltje bij elkaar raapten hoorde ik ze ‘de duivel’ zeggen. (p. 107)

Na deze grap wordt De Waal serieus en vertelt waar het in religie echt om gaat. In religie draait het niet om het bijgeloof van de Mormonen, maar om een authentieke religieuze ervaring. Hij zegt: ‘De meesten van ons wetenschappers zijn agnost of atheïst en hebben zich niet tot een religie gewend. Maar net als andere beoefenaars van creatieve beroepen, zoals kunstenaars en musici, ervaren veel wetenschappers een transcendentie. Mij overkomt het elke dag: het is onmogelijk een mensaap in de ogen te kijken en niet jezelf te zien. Alleen een mensaap brengt zo’n schok van herkenning teweeg. Er kijkt niet zozeer een dier terug als wel een persoonlijkheid die net zo oorspronkelijk en eigenzinnig is als jijzelf’ (p. 118). Vervolgens zegt hij dat mensen verdrinken in gevoelens van leegte en zinloosheid als er geen religieuze ervaring is die hen houvast biedt. Elders noemt hij deze ervaring, John Steinbeck citerend: ‘Het besef dat de mens met alles verbonden is, onlosmakelijk verbonden met de hele ons bekende en onbekende werkelijkheid. Het idee dat alles één is en dat het ene in alles zit’ (p. 122).

Magritte_duif-ei

Ik ben het met de Waal eens dat empathie kan worden vertaald met de (schok van de) herkenning van het elkaar-zijn. Maar hij noemt ook het woord transcendentie en met dat woord is iets heel anders aan de hand. Iets dat de filosoof Kierkegaard heeft beschreven als de schok van het besef van individualiteit. De ervaring van transcendentie is niet een eenheidsgevoel, het is het gevoel een enkeling te zijn en de wil om dit enkeling-zijn waar te maken. Hierin is de mens uniek.

Vanuit deze unieke ervaring is te zien dat De Waal de religieuze plank behoorlijk mis slaat. Hij meent dat zijn eigen ervaring de enig mogelijke is. In feite beroept hij zich op een totaliteitservaring die hij ophemelt tot een transcendente ervaring. Wat hij doet, verschilt eigenlijk niet met wat in totalitaire regiems gebeurt om de massa politiek te beïnvloeden. De Waal wil mij doen geloven dat hij in de ogen van een mensaap zichzelf als persoonlijkheid ziet. Hij suggereert dat die mensaap hetzelfde ervaart als hij. Maar ik geloof hem niet. Hij vergeet dat er tussen mens en dier een transcendentale kloof bestaat. Hij beschrijft bovendien zijn religieuze ervaring als een manier van zien, terwijl ik denk dat authentieke menselijke ervaringen meer gebaat zijn bij luisterend invoelen. Kijken blijft nou eenmaal oppervlakkig, mensen worden wijzer door te luisteren en met elkaar van gedachten te wisselen.

aapspeeltpiano

De Waal meent dat het zien van zichzelf in de ogen van een aap een religieuze ervaring oplevert. Maar wat ziet hij als hij thuis voor de spiegel staat en zichzelf in de ogen kijkt? Zijn beschrijving van een religieuze ervaring roept bij mij het beeld op van een pianospelende Cheeta. Meent hij nou echt dat een aap muziek kan maken? Ik vrees dat zijn religieuze gevoel werd ingegeven door heimwee naar zijn katholieke kindertijd. Hij is een dagje ouder en dan krijg je dat. In het zicht van de haven zoekt hij weer naar het kinderlijke gevoel van geborgenheid. Die geborgenheid treft hij niet aan bij de mensen, dus zoekt hij het in de natuur, bij zijn mensapen. De filosoof Stine Jensen schreef ook over dit verlangen naar geborgenheid in haar boek Waarom vrouwen van apen houden (2007).

De Boeddhist

monk-feeding-monkeys

Het boek De Bonobo en de Tien Geboden begint met een anekdote waarin De Waal vertelt over zijn ontmoeting met de Dalai Lama. Deze pleitte voor de noodzaak om wetenschap en religie samen te brengen, een pleidooi dat bij De Waal in goede aarde valt: ‘Wat een verfrissende afwijking van de gebruikelijke pogingen een wig tussen godsdienst en wetenschap te drijven!’ (p. 18). Maar als hij met de Dalai Lama spreekt, gaat het helemaal mis. De Waal heeft de indruk dat de Geestelijke zijn biologische theorie niet goed begrijpt. De Dalai Lama stelt vragen over schildpadden, niet over apen, en dan ontspoort de communicatie: ‘Ik vertelde dat alles aan de dalai lama en zei erbij dat wij empathie alleen verwachten bij zoogdieren die zich aan elkaar hechten en dat weinig reptielen aan die voorwaarde voldoen. De dalai lama legde me het vuur nog nader aan de schenen door op vlinders over te stappen en te informeren naar hun empathische vermogen, waarop ik het niet kon laten een grapje te maken: Daar hebben ze geen tijd voor, want ze leven maar één dag’ (p. 17). De Waal denkt dat de Geestelijke hem niet goed snapt en het komt niet bij hem op dat er mogelijk iets anders speelt. Het zou immers kunnen dat hij met zijn biologische betoog nogal dogmatisch overkomt en dat de Dalai Lama het gesprek een andere wending wilde geven, appellerend aan het empathische vermogen van De Waal. Maar deze snapt helemaal niet waar de Geestelijke heen wil, hij pareert de ander met een vreemde grap. Zo bezien is de ontmoeting tussen hem en de Dalai Lama een pijnlijke vertoning. De wetenschapper die pretendeert dat hij de empathie hoog in het vaandel heeft, blijkt zelf over weinig empathie te beschikken. Vanuit boeddhistisch perspectief is de vraag te stellen of de vlinder niet beter af is met zijn ene dag, dan De Waal met een levenswerk waarvan het resultaat wordt weerspiegeld in deze ene grap.

monkey_temple

Op de vraag waarom De Waal zelf niet religieus is, zegt hij: ‘Het grote verschil is dat de dorst naar kennis zelf, het levensbloed van het wetenschappelijke bedrijf, de spirituele leegte van wetenschappers vult die bij veel andere mensen door religie wordt ingenomen. Wij vinden grote voldoening in onze pogingen de sluier der onwetendheid op te lichten. We voelen ons verenigd in dat streven, voelen ons deel van een wereldwijd netwerk, wat betekent dat ook wij genoegen beleven aan dat andere aspect van religie: dat van een gemeenschap van gelijkgestemden.’ (p. 118). Dorst naar kennis? Voldoening? Gemeenschap van gelijkgestemden? Dit klinkt als de geloofsbelijdenis van een dogmaticus. De Waal vertoont alle kenmerken van een dogmaticus, maar hij ziet dat zelf niet. In plaats van zichzelf in de ogen te kijken, spreekt hij versluierende taal – weer met dat woord levensbloed.

De kunstenaar

Tuin-der-lusten-triptiek1

Om zijn visie op moraal te illustreren, knoopt De Waal aan bij de schilderkunst van Jeroen Bosch. Meerdere keren noemt hij het schilderij De Tuin der lusten  en hij meent dat de schilder er een humanistische thematiek mee heeft verbeeld. ‘Het rechter paneel van De tuin is ongeëvenaard doordat Bosch God eruit wegliet, waarmee hij alles in handen van de mens legde’ (p. 177). De tuin nodigt ons ertoe uit ons een wereld voor te stellen waarin we onze dagelijkse dingen doen zonder goddelijke richtlijnen voor goed en kwaad en zonder een alziende God. Zo’n wereld vereist nog altijd een moraal, want al gaat niemand meer naar de hel, die hel bezoekt de aarde wel als de mens geen fatsoenlijk leven leidt’ (p. 179). Wat De Waal vergeet, is dat Jeroen Bosch een diep gelovig mens was die vanuit het christologische (dogmatische) perspectief Christus weergeeft als de ware mens. De Waal heeft dus een verkeerd beeld van de schilder.

In het hoofdstuk: ‘De parabel van de barmhartige primaat,’ waarin De Waal voorbeelden geeft van de fysieke werking van kunst, doet hij zijn best om uit te leggen dat zang, dans en schilderkunst, via de spiegelneuronen, een beroep doen op de empathie: ‘Dat Bosch zo veel emoties oproept komt doordat we de uitgebeelde taferelen weerloos ondergaan. Bosch wil ons doen geloven dat wij die gemartelde figuren zouden kunnen zijn en heel even zijn we ze ook’ (p. 145).

apentuinlust

Aan de hand van Jeroen Bosch doet De Waal zijn best om nog eens het belang van spiegelneuronen aan te tonen. Maar dat belang kenden we toch al via het diergedrag dat hij beschreef? Inderdaad. Wat De Waal in werkelijkheid doet, is op een onderhuidse manier laten zien dat de spiegelneuronen ons via de kunst in hun macht hebben en dat we die macht ‘weerloos ondergaan.’ Ik heb geen moeite met de weerloosheid waarvan De Waal spreekt. Wel komt zijn poging om macht op mij uit te oefenen met zijn voorbeelden vrij machteloos over. Dat is minder het geval als hij zijn experiment van gapende mensen beschrijft, zij die moesten gapen als ze elkaar zagen gapen. Ik merkte toen prompt dat ik ook zelf begon te gapen. En dat gebeurde terwijl ik over gapende mensen las en ze niet eens zag gapen. De empathie via de spiegelneuronen werkt dus niet alleen fysiek (zoals De Waal meent), maar ook via de abstracte verbeelding van de taal. Het woord gapen alleen al maakte dat ik moest gapen. Maar lees ik apen, dan werkt dat gapen niet, net zo min als bij het woord apegapen.

Bij de abstracte verbeelding via de taal luistert het dus nauw, zeker als we elkaars spiegelneuronen willen activeren en we iets wezenlijks willen zeggen over wat we mooi, goed of lelijk vinden. De taal van De Waal raakt mijn spiegelneuronen echter niet. En ik weet ook waarom. Hij begrijpt namelijk weinig van de schilderijen die hij bekijkt. Volgens hem is het middenpaneel te zien is als een eerbetoon aan de paradijselijke onschuld. Hij vergelijkt die onschuld met de vrije seksuele moraal van de Bonobo’s die hij heeft bestudeerd: ‘Ik ben ervan overtuigd dat Bosch het middenpaneel bedoeld heeft als een symbool van vrijheid en niet als een symbool van bandeloosheid waar sommigen het voor houden’ (p. 97).

05-01-g-naakte-vrouwen-in-een-ovalen-vijver

Met die interpretatie staat De Waal nogal alleen, want vrijwel alle deskundigen (dus niet sommigen), beschouwen het middenpaneel als het valse paradijs dat Bosch heeft bedoeld als waarschuwing tegen onkuisheid. De Waal gaat er voor het gemak niet al te diep op in. (Misschien dacht hij: die vijver bij Bosch is immers ook niet zo diep). Hierdoor laat hij iets belangrijks liggen dat wezenlijk is voor een goed begrip van Bosch, namelijk diens belangstelling voor de ‘christologie.’ Kortom, De Waal doet weinig moeite om Bosch echt te begrijpen en zodoende roeptoetert hij maar wat.

ScreenHunter_95 Apr. 18 23.27De christologie is een onderdeel in de christelijke dogmatiek die vooral onder protestanten aanhang vindt (Katholieken hechten daarnaast ook veel waarde aan Maria). De Waal heeft een pesthekel aan protestanten, dus hij stapt maar gauw over op een citaat van de humanist Erasmus: ‘Erasmus was glashelder waar het seks betrof: ‘Ik wil niets weten van het argument dat de bron van die obscene opwinding en amoureuze prikkels niet de natuur is maar de zonde’ (p. 85). Dat Erasmus helemaal niets moest hebben van Bosch’ schilderkunst, weet De Waal dan weer niet. En tenslotte tapt hij uit weer een ander vaatje en stapt over op het schilderij De Hooiwagen van Jeroen Bosch (een schilderij waarvan het zeer de vraag is of dit wel in zijn geheel door Bosch zelf is geschilderd). De Waal: ‘Bosch’ boodschap luidt dat hebzucht afzichtelijk en zinloos is. Hij stelt de corrumperende invloed van materiële welvaart aan de kaak. En toch blijft het zo dat we Bosch nauwelijks begrijpen, dat we weinig weten over zijn leven en nog minder over zijn ideeën en overtuigingen.’ (233).

Hoezo begrijpen ‘we’ zo weinig van Bosch? Er is veel meer over hem bekend dat De Waal doet voorkomen. Het is spijtig dat hij zicht niet echt verdiept in deze schilder. Met een soort slalom-tactiek omzeilt hij elke hindernis die hem afhoudt van zijn eigen biologische theorie en uiteindelijk belandt hij precies waar hij zelf wezen wil: bij zijn eigen apengedrag. Echte interesse voor een kunstenaar en diens kunstwerk toont hij niet. Mijn spiegelneuronen worden niet warm of koud van wat hij zegt.

ScreenHunter_132 Jun. 16 21.35

In het hoofdstuk ‘Godloze leegte’ komt De Waal tenslotte op de proppen met een hele andere interpretatie van dat middenpaneel. Hij spreekt nu niet meer van vrijheid, maar van… de dood: ‘Geen zinnig mens ontkent uiteraard dat hij doodgaat, maar velen van ons doen alsof we het eeuwige leven hebben. Bosch’ schilderij is een grote waarschuwing voor die illusie. De tuin wemelt van middelbare vrijgezellen die alleen maar pleziertjes najagen. De hedonisten op het middenpaneel van De Tuin voeden geen kinderen op en maken niets wat van waarde is, want ze zitten opgesloten in hun existentiële cocon. Ze gedragen zich alsof ze onsterfelijk zijn. Maar wij, de toeschouwers zien het angstaanjagende rechter paneel en weten wat hun om de hoek wacht’ (p. 216).

Hier breekt spontaan mijn klomp. Was het middenpaneel op p. 97 nog het symbool van de vrijheid, op p. 216 fungeert het ineens als illustratie van waardeloos hedonisme. Blijkbaar verwacht De Waal dat ik een oogje dichtknijp voor deze tegenstrijdigheid. Hij gaat ervan uit dat de dood maakt dat ik met hem in hetzelfde schuitje zit. Het spijt me, maar iemand die zulke onzin verkoopt, kan ik niet serieus nemen. Ik verdraag het evenmin dat hij bij het woord existentie denkt aan een cocon waarin iemand opgesloten zit. De willekeur waarmee hij met kunst omspringt is om van te huiveren. Hij berijdt zijn eigen stokpaardje en doet geen enkele moeite om te begrijpen wat een ander probeert te zeggen.

Kunstenaarschap

De macht van de verbeelding komt bij De Waal niet uit de verf en dat is jammer. Toch weerhoudt het hem er niet van om het heft in handen te nemen en te zeggen: ‘Onze veelgeprezen verbeelding is als een dubbelzijdig zwaard. Aan de ene kant veroorzaakt ze wanhoop in een situatie waarover een mensaap zich niet druk zou maken, maar ze biedt ook hoop doordat ze ons in staat stelt ons een betere toekomst voor te stellen. Sommige vormen van de werkelijkheid bestaan, in andere geloven we gewoon graag. We projecteren onze verbeelding op alles om ons heen. Dat doen we in de bioscoop, in het theater, als we naar de opera gaan, als we literatuur lezen, in virtuele werkelijkheid, en ja, ook door middel van godsdienst’ (p. 213).

May 1947: Comedian and actor Oliver Hardy (left) and his partner Stan Laurel on a pair of wooden horses. (Photo by Reg Birkett/Keystone Features/Getty Images)

Voor De Waal is geloven zoiets als naar de bioscoop gaan. En de verbeelding gebruikt hij als munitie om de zogenaamde neo-atheïsten nog eens in te peperen dat ze het bij het verkeerde eind hebben: ‘Neo-atheisten zijn net als mensen die ons buiten de bioscoop opwachten om ons te vertellen dat Leonardo DiCaprio niet echt met de Titanic ten onder is gegaan. Wat een verrassing! De meesten van ons voelen zich prima op hun gemak bij die dualiteit’ (213). Een dualiteit? Het ging De Waal in religie toch om de éénheidservaring? Waar komt nu ineens de dualiteit vandaan? En hoezo geloven mensen gewoon graag in een bepaalde weergave van de werkelijkheid? De Waal geeft geen antwoord op essentiële vragen. Hij leidt de aandacht juist van zulke vragen af met een stupide opmerking over zogenaamde neo-atheisten. Hij is niet geïnteresseerd in wat verbeelding eigenlijk is, of waar deze thuishoort, of zou kunnen wonen. Nee, bij De Waal heeft verbeelding met macht te maken. De verbeelding is voor hem een machtsmiddel waarmee hij, tegenover de door hemzelf bedachte Neo-atheïsten, zijn gelijk wil halen.

Echte bezieling

Grot-van-Chauvet-paarden

Frans De Waal zit met zijn keuze voor de schilder Jeroen Bosch op het verkeerde spoor. Hij had beter zijn licht kunnen opsteken in de grotten waar 35.000 jaar geleden mensen schilderingen maakten. Met deze grotschilderingen gaven mensen voor het eerst blijk van hun verbeelding. Zij projecteerden niet hun verbeelding op de wand, nee, het omgekeerde gebeurde. Het was de verbeelding die deze mens ervan bewust maakte dat hij er was en wie hij was. Voor het eerst zag de mens wie en waar hij was. De verbeelding is dus niet iets dat de mens op de werkelijkheid projecteert, zoals De Waal gemakshalve gelooft. De verbeelding werkt precies andersom, hij maakt dat ik me van mezelf bewust word.

Fröhliche Wissenschaft

De Waal weet mij met zijn betoog niet te bezielen. Toch heeft hij wel iets bezielend op het oog gehad, getuige de reden die hij noemt voor het schrijven van zijn boek. ‘Er zijn veel mensen voor wie moraal en religie onafscheidelijk zijn, terwijl anderen dat verband aanvechten. Ik vond dat het tijd werd om religieuze en niet-religieuze levensbeschouwingen bij elkaar te brengen’ (p.249). Toch schrijft hij enkele bladzijden eerder: ‘Een filosoof en collega van mij vertelde me dat hij zijn geld op de religie zou zetten als hij moest kiezen tussen het voortbestaan van de wetenschap of dat van de religie wanneer de maatschappij zou instorten. Want religie hangt voor het overgrote deel af van wat ik natuurlijke cognitie noem: een denken dat automatisch verloopt en voor het grootste deel onbewust is’ (p. 223). De Waal schetst hier het beeld van een filosoof die zeer opportunistisch is. Er zijn echter ook filosofen met een totaal andere visie dan de collega van Frans de Waal. In Nietzsche’s Die fröhliche Wissenschaft (1882) staat het beroemde fragment over de dood van God. De Waal beroept zich hierop: ‘Friedrich Nietzsche, beroemd om zijn uitspraak ‘God is dood,’ was geïnteresseerd in de oorsprong van de moraal’ (p. 58). De Waal lijkt zich echter niet te realiseren dat Nietzsches visie op moraal lijnrecht tegenover de zijne staat. In Der Antichrist (1888) trekt Nietzsche fel van leer tegen hen die een kuddemoraal prediken. Als ik De Waal goed begrijp, vindt hij dat een wetenschapper maar beter op goede voet kan staan met de religie, want zonder religie slaat de massa gemakkelijk op hol en dan kan de wetenschapper wel fluiten naar zijn baan en inkomen. De Waal geeft hier blijk van puur opportunisme en gedraagt zich naar het spreekwoord: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Hij zoekt steun bij Sigmund Freuds stelling uit ‘De toekomst van een illusie’ (1927), die luidt dat het afschaffen van een religie automatisch leidt tot een volgende religie. Freud was van mening dat de mens niet zonder illusies kan leven.

De Waal is niet tevreden met hoe het er in ‘de’ wetenschap aan toe gaat en hij lijkt zijn hart daarover te willen luchten. Hij zegt: ‘Het geloof zet mensen ertoe aan een heel pakket aan mythen en waarden te accepteren zonder er al te veel vragen bij te stellen, maar wetenschappers zijn niet veel beter. Ook wij accepteren een bepaalde visie zonder elke onderliggende aanname kritisch tegen het licht te houden en we zijn vaak doof voor bewijs dat ons niet goed uitkomt.’ (p. 111). Hier komt de aap uit de mouw: De Waal maakt geen onderscheid tussen religie en geloof en dat komt omdat hij geen rekening houdt met iemands individualiteit. Zodoende is het ook niet duidelijk of hij hier namens de hele wetenschap spreekt, of namens zichzelf. Het lijkt erop dat hij in zijn boek de gelegenheid te baat neemt om, nu hij niet meer naar de katholieke kerk gaat, zich publiekelijk de biecht te willen laten afnemen. Zo te zien voelt hij zich schuldig omdat hij met zijn atheïstische biologie mensen niet weet te inspireren om een goed leven te leiden. Het volgende citaat duidt daar op: ‘Het kost me moeite me voor te stellen dat de wetenschap of het naturalisme de leegte die achterblijft zou kunnen vullen en mensen ertoe zou kunnen inspireren een goed leven te leiden’ (p. 29). Zijn schuldgevoel zou zeker afnemen als hij eens bij zichzelf te rade ging en zijn empathische vermogen zou trainen, bijvoorbeeld door zijn beste te doen om kunstenaars te leren begrijpen. Dit zou hem ongetwijfeld helpen bij het luisteren naar de argumenten van anderen. En daarmee zou de zorg die hij heeft over het voortbestaan van religie vanzelf kunnen verdwijnen.

ScreenHunter_908 Apr. 20 21.47

En toch wil het er bij mij niet in dat De Waal zijn boek alleen vanuit een schuldgevoel heeft geschreven. Hij wilde mensen ook inspireren en wel door een relatie te leggen tussen mens en natuur. In religie zag hij die verbindende schakel. Maar hoe deze schakel werkt, of zou kunnen werken, dat onderzocht hij niet goed. Uit tijdgebrek? Of omdat hij meent dat de biologie alle wijsheid in pacht heeft? Hoe dan ook, om inspiratie op te doen, zou hij wellicht eens kunnen gaan kijken naar de fresco’s in Knossos. Ze werden gemaakt in de Minoïsche tijd (3500 v.Chr – 1450 v.Chr). Het stierspringen was een edele sport, een spel van mens en dier. Een dergelijk spel van mens en natuur moet De Waal onbewust voor de geest hebben gestaan bij een religie. Kreta is dan een goed startpunt voor hem, niet de schilder uit Den Bosch. Op de fresco’s in Knossos zijn apen te zien die als menselijke wezens fungeren als intermediair tussen mensen en goden. Het kan haast niet anders of De Waal moet aan zoiets hebben gedacht toen hij sprak van een transcendent gevoel van een eenheid tussen mens en natuur.

monkeyqueenlywoman

De duizenden jaren oude fresco’s behoren tot de bakermat van de Europese cultuur en ze tonen de religieuze verstandhouding van de mens met de natuur. De Waals keuze voor de schilder Jeroen Bosch is een ongelukkige keuze, omdat deze schilder weinig speelruimte biedt voor wat De Waal eigenlijk wil zeggen. Jeroen Bosch worstelde namelijk met het overbruggen van de kloof tussen zijn eigen geloof en zijn religie. En geloof is nou net dat waar De Waal geen kaas van gegeten heeft. Met Bosch is De Waal dan ook behoorlijk in de aap gelogeerd.

Eenheid

De Waal benadrukt dat het in religie om een eenheidservaring gaat. In zijn boek is echter weinig eenheid te bespeuren. Dat komt omdat hij een bepaald standpunt heeft ingenomen zonder de onderliggende aannames kritisch tegen het licht te houden en omdat hij doof is voor bewijs dat hem niet goed uitkomt. Zijn doofheid voor de argumenten van anderen is ook de reden waarom hij zich in rare bochten wringt en van de hak op de tak springt. Om de aandacht af te leiden van zijn onkunde, reageert hij zich zogenaamd af op door hemzelf verzonnen tegenstanders tegen wie hij zich hoegenaamd moet verweren en tegen wie hij de religie in bescherming wil nemen. Die tegenstanders kunnen vakgenoten zijn die een andere visie hebben. In De Bonobo en de Tien geboden zijn het vooral de ‘neo-atheïsten’ die hij probeert belachelijk te maken.

De eenheid die hij in zijn boek probeert te bewaren gaat verloren omdat hij karikaturen schetst van zelfverzonnen tegenstanders. De Waal vecht tegen windmolens. En zijn gevecht zou nog inspirerend of grappig kunnen zijn als het niet ten koste ging van de integriteit. Aangezien zijn manier van schrijven weinig met empathie te maken heeft, ga je je in de loop van het boek echt afvragen wat er dan wel bij hem achter zit – zoals ook Ronald Veldhuizen zich dat in De Volkskrant afvroeg. Ik doe tot slot een kleine greep uit de grotesken in zijn boek. Hij spreekt bijvoorbeeld van een competitieve wetenschap versus een verzoenende religie (hoezo is religie per definitie verzoenend?). Hij brengt het verschil tussen katholieken en protestanten als volgt ter sprake: ‘Onze religie (katholicisme) legde ons geen beperkingen op’ (p. 96). Hij vindt dat protestanten de complete Nederlandse literatuur hebben verziekt: ‘Het veelvuldig lezen van de Bijbel met het hele gezin aan tafel en de straffende God hebben in hoge mate aan de Nederlandse literatuur bijgedragen. Ik heb die boeken geprobeerd te lezen maar ben er nooit ver in gekomen, te deprimerend!’ (p. 96).

Aan het slot van zijn boek maakt De Waal van zichzelf een karikatuur, door als bioloog in de huid van een Bonobo te kruipen en namens de aap het woord te voeren. Het geduld van de lezer wordt dan wel erg op de proef gesteld. En als die Bonobo dan ook nog begint te lachen om alle zogenaamde ‘intellectuele kwellingen’ van de mensheid, dan vraag je je werkelijk af waar De Waal zit met zijn verstand. Hij is als lachende aap allerminst overtuigend. Dat komt waarschijnlijk ook door wat hij eerder over het lachen zei: ‘Ook humor berust erop ons er slinks toe te verleiden om op een bepaalde manier naar een situatie te kijken om ons vervolgens met een andere om de oren te slaan’ (p. 213). Wat De Waal hier parten speelt, is dat hij niet gelooft in een eerlijke, oprechte lach.

balu aapinschaapskleren

De allerbelangrijkste reden voor het gebrek aan bezieling in De Bonobo en de Tien Geboden, is dat De Waal niet zegt hoe hij als persoon betrokken is bij het thema religie. Hij schrijft: ‘We waren katholiek tot op het bot, maar dat ben ik niet meer.’ En dat is het dan. Hij zegt er verder niets over. Wel zeg hij: ‘Het (katholicisme) tekende ons, onderscheidde ons van de protestanten van boven de rivieren.’ Is dit een boek over empathie? Het lijkt meer een boek over profilering en intimidatie van tegenstanders. Zijn schrijven heeft niets empathisch, het vertoont wel alle kenmerken van imponeergedrag. Ik kan moeilijk anders concluderen dan dat hij, ondanks zijn belangstelling voor empathie, blijk geeft van het imponeergedrag dat hij in zijn allereerste boek Chimpansee-politiek al beschreef. Hij is in de afgelopen dertig jaar dus weinig opgeschoten. Zijn betoog over empathie is te vergelijken met de dans van de beer Balu met de apenkoning uit de animatiefilm Jungle book. Een dans waarbij de beer zijn vermomming verliest en uiteindelijk in zijn blootje staat.