Toets der kritiek

De filosofe Joke Hermsen brengt de thematiek van het tijdige ter sprake in boeken met titels als: Stil de tijd – pleidooi voor een langzame toekomst. En: Kairos – een nieuwe bevlogenheid. In haar boeken valt op dat ze minder van echt doorgronden houdt, ze houdt meer van luchtigheid en bevlogenheid. In Windstilte van de ziel zegt ze: ‘Het enige wat ik tot dusverre van Aristoteles wil aannemen is dat de ziel als het ware de blaasbalg voor het leven is’ (p. 33). Bij Hermsen zocht ik vergeefs naar handreikingen om de tijd te doorgronden. Haar begrip van het tijdige blijkt een vorm van op adem komen te zijn in een tijd die haar de adem beneemt. Ze doorgrondt niet, ze wandelt liever. ‘Wandelen is een vorm van luchten van de ziel’ (p 63). In Windstilte stoort ze zich aan de filosoof Gerard Visser die de ziel beschouwt als pure individualiteit – en uiteindelijk als dat wat die individualiteit opheft. Hermsen vindt zijn beschouwing (Niets cadeau, 2009) maar zonde van haar tijd. ‘Precies op het moment dat hij de ziel in het vizier heeft gekregen wil hij datgene opgeven waar deze aanvankelijk garant voor stond, namelijk onze ‘aller-individueelste’ individualiteit. () Spannender is dan ook voor mij Nietzsches poging om de ziel als ‘subject-veelheid’ te denken’ (p. 46). Joke Hermsen blaast hoog van de toren, want Gerard Visser geldt als een Nietzsche kenner bij uitstek. Wat haar volgens mij parten speelt, is dat ze het wezen van het grondige niet onderkent.

Verlangen

Doorgronden draait om het verlangen te willen weten wat aantrekt. Massa (de aarde) trekt aan. Maar als individu interesseert me die massa geen bal. Het gaat me niet om massa, maar om iets specifieks, iets individueels. Niet wat aantrekt, maar het aantrekkelijke is waar het om draait bij de wil tot doorgronden. Deze wil moet eerst vaste grond onder de voeten voelen, de kiem moet gelegd zijn en iemand moet de wil in zichzelf herkennen. Hoe die wil is te herkennen? Daarvoor is distantie nodig. Wie zich in de massa ophoudt, zit er met de neus bovenop en moet zich tevreden stellen met het aangetrokken zijn. Hij ziet het aantrekkelijke simpelweg niet en ervaart niet de drang deze te doorgronden.

Als individu kan iemand zijn best doen aantrekkelijk te zijn, uiteindelijk draait het er op uit dat iemand je aantrekkelijk moet vinden. Kortom: aantrekkelijkheid ligt uiteindelijk in het aantrekkelijk gevonden zijn. Hermsen ziet dit niet en spreekt haar voorkeur uit voor een ‘subject-veelheid’. Maar dat is helemaal geen aan-trekkelijkheid, het is be-trekkelijkheid. De vergissing die Joke Hermsen maakt, is verklaarbaar vanuit een eigen overtuigd zijn van de eigen aantrekkelijkheid. Ze lijkt overtuigd van het eigen aantrekkelijk-gevonden-zijn. En volgens mij is dat nou net het zijn dat bij Gerard Visser nog uit staat. Wat Joke Hermsen in het doorgronden parten speelt, is haar geringe distantie tot de massa die aan haar trekt.

Het aantrekkelijke 

Wie tot de kern van een zaak wil doordringen, doet er goed aan vooraf een inschatting te maken van het te behalen resultaat. Het is nooit de kern die het resultaat bepaalt, het zijn de omstandigheden die het ‘m doen. Want hoezo, de kern? Het maakt verschil of je naar de kern wilt tijdens het slijpen van een diamant, of bij het pellen van een ui. Of terwijl je met iemand praat over koetjes en kalfjes, of over het paardige. Doet de kern dan niet ter zake? Zeker wel, waar zouden we anders in willen doordringen?

Iets in de kern raken, betekent gebruik maken van een wil die doorgrondt – en dat is een uitgesproken aardse wil. Naast deze ene wil zijn er nog drie andere te noemen: een wil die verluchtigt, één die verdiept en één die aanvuurt (lucht, water, vuur). Ze leiden naar andere doelen.

Herkenbaarheid

Zonder goed gereedschap gaat doorgronden niet. Ik heb weliswaar mijn blote handen, maar een schep graaft beter. Een schep? Wat? Hoe? Ik herken een schep als schep als ik merk dat het ding me helpt bij het graven. De aantrekkelijkheid van een schep herken ik als ik mijn handen spaar en schone nagels houd – kortom, de aantrekkelijkheid van de schep ligt in zijn handigheid, zijn functionaliteit. Maar ook herken ik het aantrekkelijke van de schep in de mate van z’n volheid van schep-zijn. Dat wil zeggen: in z’n vormgeving, z’n kracht, het materiaal waarvan hij gemaakt is, de bewerking en de afwerking ervan.

Het aansprekende 

Via de herkenbaarheid komt ook de notie van het aansprekende in het vizier. Kunnen aanspreken is een kwestie van smaak, van de tong. Goed spreken is een kwestie van smaak. Wat? kun je woorden proeven? Zeker. Sinds we de pen hanteren, spreken we ook wel van het ‘wegen’ van woorden. En wat heeft het paard hiermee van doen? Alles! Gedurende duizenden jaren heeft het paard de metaforische kar getrokken. Al sinds Plato fungeerde het paard als metafoor voor de ziel.

Eeuwenlang was het paard een bepalende fysieke realiteit. Hij stond voor kracht en betrouwbaarheid. Hij stond ruim honderd jaar geleden zijn plaats af aan het mechanische en technische. En onlangs heeft de pen zijn autoriteit afgestaan aan het toetsenbord. De kunstenaar Babis Pangiotidis geeft een hint met zijn kunstwerk, hij maakte een paard van toetsenborden. Dit paard stelt opnieuw de vraag naar de kracht en de betrouwbaarheid van de techniek die nodig is bij het doorgronden.

Duurzaamheid (tijdiging)

Actueel is de vraag of, en hoe, de techniek het paard daadwerkelijk kan vervangen. In de film The Cell (2000) wordt die vraag ook gesteld. De film gaat over de reis van een vrouw die met behulp van moderne techniek door het brein van een seriemoordenaar reist. Ze probeert het wezen van zijn moordenaar-zijn te doorgronden. Het paard komt er in dat brein niet goed vanaf. De film laat zien dat trouw-zijn ook kan betekenen dat iemand verslaafd is aan de wil tot tot pijnigen en gepijnigd willen worden. In de vorige blog kwam dit al ter sprake bij het paard van Nietzsche. Ik kom in een andere blog nog uitgebreid terug op het paardige bij de filosoof Foucault. Hier een korte impressie.

cell horse split

Het maatschappelijke

Foucault heeft laten zien dat het aansprekende een tijdelijk (maatschappelijk) fenomeen is. De tijd (periode) waarin mensen zich met elkaar verstaan, kenmerkt zich door ‘modewoorden’ of centraal cultuurbegrip. (Of er ook perioden zijn waarin vergeefs naar herkenbaarheid wordt gezocht omdat in de taal zo’n begrip ontbreekt, weet ik niet).

Een eenvoudig voorbeeld is het begrip ‘zelfontplooiing’. Het begrip diende in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw als antropologisch model. Het woord ontstond in de humanistische psychologie en groeide uit tot een algemeen begrip en staat nog steeds aan de basis van de ‘westerse’ gedachte dat een mens moet worden wie hij is. De aantrekkelijkheid van het woord zelfontplooiing is vrij eenvoudig te verklaren. Er klinkt bijvoorbeeld een natuurkracht door, kiemkracht. Anderzijds verwijst zelfontplooiing naar de eigen wil die zich onafhankelijk beweegt. Het woord bevat een stelligheid en een emancipatorische wil. Wie zichzelf ontplooit, bevrijdt zich van knellende zaken. Hij maakt zich bijvoorbeeld los van een beklemmend milieu of hij verwerpt bepaalde normen omtrent relaties en seksualiteit.

Zelfbeeld

In de periode na 1945 was het jezelf bevrijden bepalend voor iemands zelfbeeld, het was maatschappelijk gezien in de mode. Het woord zelfontplooiing kwam in de jaren 70 in gebruik, het waren vooral de baby-boomers die er hun voordeel mee konden doen. Maar of zij zijn doorgedrongen tot de kern? Willen doordringen tot de kern is geen uitbreken of zoeken naar vrijheid, het is een inbreken dat een masker opzet en zichzelf onzichtbaar maakt, zoals een inbreker doet. Geen zelfontplooiing, maar zelfbeplooiing! Wie doorgrondt, gaat te werk als een dief die inbreekt bij zichzelf.