Kunstenaar Wim T. Schippers leverde in 1997 een bijdrage aan het project Panorama 2000 – kunst rondom de Domtoren in Utrecht. Zijn idee was om pal naast de Domtoren een 112 meter diep gat (overeenkomstig de hoogte van de toren) te graven. Schippers: ‘De Negatieve Domtoren boort door alle aardlagen en trotseert het grondwater. De bezoeker kan afdalen en zo de historie en de archeologie van Utrecht ter plekke bestuderen.’ Het idee werd om praktische redenen niet uitgevoerd, maar in 2005 kwam stichting Initiatief Domplein met een plan: het toegankelijk maken van de historische grond onder de Dom. De bezoeker van DOMunder kan nu kennismaken met een dwarsdoorsnede van 20 eeuwen geschiedenis, 5 meter onder de grond.
Hoe kwam Schippers op het idee van een 112 meter diep gat naast de Domtoren? Het kan niet anders of hij las in zijn jeugd Naar het middelpunt der aarde (1866) van Jules Verne. Jules Vernes verhaal gaat over een expeditie van drie man naar het inwendige van de aarde, waar vreemde dingen worden beleefd. Verne moest zijn best doen om zijn verhaal geloofwaardig te maken, want wetenschappelijk gezien was de reis lulkoek. Eén van de drie onderzoekers, tevens de verteller van het verhaal, is sceptisch en twijfelt aan de zin van de reis. Voortdurend toont hij met wetenschappelijke feiten aan dat de reis helemaal niet kan, want in het middelpunt van de aarde is het gloeiend heet. Toch reis je al lezend met hem mee en je bent nieuwsgierig naar de afloop van zijn tocht door het onderaardse.
Middelpunt der aarde
Wetenschappelijke feiten spreken voor zich, ze staan op zichzelf en staan een goed verhaal niet in de weg. Wat de roman niet geloofwaardig maakt, is dat Verne gemakshalve vergat dat er paarden nodig waren om de bagage naar de ingang van het onderaardse te dragen. In hoofdstuk XI geeft hij een opsomming van de vele apparatuur en alle benodigdheden voor de ondergrondse reis. Het spul wordt over vier paarden verdeeld en een groep IJslanders sjouwt alles bergopwaarts naar de ingang van de aarde. Daarna, als het gezelschap is afgedaald in de krater, wordt alles gedragen door één enkele IJslander! Ik acht IJslanders tot veel in staat, maar niemand kan de last dragen waarvoor vier paarden nodig waren.
Vergat Jules Verne de paarden, of liet hij ze expres achter? Volgens mij koos hij er bewust voor om geen paard mee te nemen de aarde in. Hij deed het met een reden, het reisgezelschap zelf verandert, figuurlijk gesproken, in een paard. Verne geeft hier enkele interessante aanwijzingen voor. Tijdens de reis door het onderaardse volgt het reisgezelschap het spoor van Arne Saknussemm, de middeleeuwse wetenschapper die hen was voorgegaan. Arne was in de Griekse mythologie de voedster van de god Poseidon, zij behoedde de jonge god ervoor te worden opgegeten door vader Chronos (de Titaan kreeg, in plaats van de baby, een veulen voorgeschoteld). In hoofdstuk XIV worden de basalt muren bij de ingang van de aarde vergeleken met de zuilen van een Griekse tempel: ‘… hier heeft zij (de natuur), een strenge orde geschapen die zelfs door de prachtige werken van Babylon en de wonderen van Griekenland niet is overtroffen.’
Als de reizigers de ingang van de aarde bijna hebben bereikt, overnachten ze in het huis van een IJslandse geestelijke. De geestelijke blijkt niet een waardige geleerde te zijn, maar een praktisch ingestelde man die juist bezig is een paard te beslaan. Verne verwijst meerdere keren naar de Griekse mythologie en de god van de paarden, Poseidon. Geen wonder dat de onderzoekers in het onderaardse ook een zeereis gaan maken.
Het doel
Wat beoogde Verne met zijn verhaal? Het antwoord is te vinden in hoofdstuk XVIII, waar hij schrijft: ‘Wij lieten ons van de glooiing afzakken. Dat was de ‘facilis descensus Averni’ van Virgilius.’ Verne verwijst hier naar de Goddelijke Komedie (1555) van Dante. Zoals Dante eertijds middeleeuwse theologen en hun theologie op de hak nam, zo zet Verne de 19e eeuwse wetenschappers en hun wetenschap te kijk. In zijn roman is de wetenschapper een jongeman die verslag doet van de reis door de aarde, een reis die hij voor onmogelijk houdt. Hij weet dat het binnenste van de aarde uit gloeiend vloeibaar metaal bestaat. En toch, hoezeer hij als wetenschapper de werkelijkheid ook verklaart met aantoonbare feiten, als hij in de diepte verdwaalt, valt hij op zijn knieën en zoekt troost in het gebed. In de aarde maakt hij mysterieuze dingen mee, maar zodra staat hij weer heelhuids op het aardoppervlak, of hij is alles vergeten en toont meer interesse in de werking van zijn kompas.
Een hel
De hel bevindt zich in dit verhaal niet ondergronds zoals bij Dante, maar bovengronds in de woning van de IJslandse geestelijke: “Ik haast mij te zeggen dat zijn vrouw moeder was van negentien kinderen, die allen, groot en klein, door elkaar krioelden te midden der rookwolken, waarmede de haard de kamer vulde. Ieder ogenblik zag ik een ander blond en enigszins droefgeestig kopje uit die nevel tevoorschijn komen. Men zou gezegd hebben dat het een krans van slecht schoongemaakte engelenkopjes was. Mijn oom en ik behandelden dit ‘broedsel’ zeer hartelijk; spoedig zaten er drie of vier van die kleuters op onze rug, evenveel op onze knieën en de rest tussen onze benen. Zij die niet praatten, schreeuwden des te harder.”
Verne hield niet van kinderen. Dit blijkt ook uit het antwoord dat hij aan zijn vader schreef, nadat deze hem na de geboorte van zijn kleinzoon een gedicht stuurde over de kunst van het grootvaderschap. Verne schreef terug: ‘In een gedicht mag je zeggen dat kindergeschreeuw heel leuk is, maar verder niet. Ik verzeker je dat je snel genoeg van Michel zou hebben wiens ‘lievigheidjes’ gepaard gaan met een vreselijk karakter.’ (Guus Luijters, In de ban van Jules Verne, 2005).
De eerste verfilming dateert uit 1959 en begint met de vondst van een brok lava waarin een stuk metaal blijkt te zitten waarin de naam van de middeleeuwse ontdekkingsreiziger Arne Saknussemm is gekrast. Meteen begint de spannende speurtocht. In deze verfilming is de vrouw met de negentien kinderen afwezig, ze lijkt te zijn vervangen door een vrouwelijke reisgezel. Aan het paard is in het geheel niet gedacht. Een ander dier speelt wel een belangrijke rol, namelijk de gans van de IJslandse drager. De remake uit 1977 is nietszeggend en het vermelden nauwelijks waard. De meest recente verfilming in 3D is uit 2008. Vernes roman fungeert hier als leidraad voor een spectaculaire fantasiereis in het onderaardse, het is een film die vooral uit is op effectbejag.
Vernes roman uit 1866 sprak tot de verbeelding en het thema raakte in de mode. Diverse schrijvers namen het thema over. De Amerikaanse schrijver Edgar Rice Burroughs (1875-1950) schreef zelfs een verhaal waarin mijn jeugdheld Tarzan afreist naar het middelpunt der aarde.
Al met al blijf je als lezer zitten met de vraag wat nu eigenlijk de lol is van Vernes verhaal. Probeert hij ons aan het lachen te krijgen met een wetenschapper die meteen begint te bidden als hij het benauwd krijgt en die het hele verhaal glad vergeet als hij zijn kompas ziet? Of zit ‘m de grap in de hel van een gezin met 19 kinderen? Hoe dan ook, ik had de film uit 1959 beter gevonden als uit de lavasteen niet zomaar een brok ijzer tevoorschijn was gekomen, maar een gesigneerd hoefijzer met de naam Arne Saknussemm erop.
De zin van kunst
Het kunstwerk Novocento (1997) van Maurizio Cattelan beschouw ik als een postuum eerbetoon aan het vergeten paard van Jules Verne. Het stelt een paard voor dat in de touwen hangt. Mijns inziens is het te zien als een literaire reddingsactie die Cattelan op touw zette nadat hij zelf was teruggekeerd uit het ondergrondse en hij het hoofd weer veilig boven het oppervlak gestoken had. De vurige hel situeert Cattelan bovengronds, in een kinderwagen. De kunstenaar maakt korte metten met het ‘broedsel’ waar Jules Verne nog van griezelde. De kunst van Cattelan is zeer direct en maakt duidelijk dat Wim T Schippers’ idee voor de Negatieve Domtoren te weinig humor bezat, waardoor dit idee het niet haalde.
Negatief
Schippers noemde zijn idee: ‘Negatieve Domtoren’. Hoezo ‘negatief’? De hoogte van de Domtoren geeft geen aanleiding voor de kwalificatie ‘positief’, dus waarom dan het nieuwe kunstwerk een Negatieve Domtoren noemen? Of het moet zijn dat Schippers de domtoren slechts als foto kende. Was dit ‘negatief’ dan een ‘slip of the tongue’? Of een ‘prima de luxe’ betiteling van de warrige narrigheid die zijn kunst sowieso kenmerkt? Een andere vraag dan. Waarom zo’n diep gat? Een flesje limonade uitgieten vanaf de Domtoren was ook leuk geweest. Of 112.000 flesjes, refererend aan de hoogte van de toren. Waarom wilde Schippers de grond in? Dacht hij ermee te kunnen wijzen op iets, ter aanvulling van de platheid van het oppervlak?
De gemeente Utrecht liep niet warm voor een 112 meter diep gat, waarschijnlijk huiverden ze al bij het idee. Stel je voor, de toekomst als een duister diep gat. Liever realiseerden ze een onderkomen op 5 meter diepte waarin je de geschiedenis van Utrecht kunt meebeleven. Maar zeg nou zelf: waar heb dàt nou voor nodig?
Mislukte illusies
In de jaren ’70 maakte Schippers beruchte tv programma’s voor de VPRO. Het was de tijd waarin Nederland na alle sores van 40-45 eindelijk behaaglijk en collectief voor de buis zat. Schippers schiep er genoegen in om die behaaglijkheid ‘im Frage’ te stellen met personages als Sjef van Oekel, Barend Servet, Fred Haché.
Henk Hofland (1927-2016) typeerde de tv-shows zo: ‘Illusies, leidend tot verval en mislukking (maar zonder dat de illusies gebroken worden in de ogen van degene door wie ze worden gekoesterd), dat is een van de belangrijkste thema’s van de vertoningen. In iedere show overheerst het algehele falen op elk gebied. Het gezang is vals, de toespraken mislukken, spelers worden ziek en wankelen reeds half brakend weg als ze al niet van het podium zijn gevallen. Het beeld is scheef, er ontstaan storingen, Van Oekel overeet zich, het kerstkind is een bejaarde, Haché protesteert vruchteloos terwijl de coulissen instorten, auto’s botsen en twee gekken kondigen het einde der dagen aan.’ (In: Het Barend Servet effect, teksten van en reflecties op vijf shows van de VPRO).
Jef Rademakers geeft een sociologische analyse van het taalgebruik in de tv-shows. Hij ziet de Servettaal als een onderdeel in een maatschappelijk deconditioneringsproces. Hij spreekt van deconditionering, omdat: ‘het gaat om het doorbreken en/of afstand nemen van vaste waarden en normen die ons denken en doen reguleren. Vooronderstellingen die om wille van de maatschappelijke bruikbaarheid op den duur het uiterlijk hebben gekregen van absolute wetten.’
De bedoeling van het deconditioneren is: ‘Het doorbreken van vaste patronen in het denken; aangeven dat die regels eigenlijk niet absoluut of heilig zijn, maar op een soort afspraak berustende (dus veranderbare) gewoontes; mét de tolerantie de mogelijkheden vergroten. Voor wat de taal betreft is dat afsprakenkarakter heel duidelijk. Eigenlijk is de hele taal een grote afspraak. We zijn bijvoorbeeld overeengekomen dat we een paard aanduiden met het woord paard (en niet met fiets, flurk of lampion).’
Rademakers ziet de deconditionering als iets Positiefs: ‘Dat je zelf taal kunt maken, nieuwe woorden en uitdrukkingen bedenken, bestaande van hun oude betekenis ontdoen en combinaties creëren, die bij elke normatief denkende schoolmeester Sjefke van Oekelachtige zweetdruppels op het voorhoofd zullen toveren. In die zin zijn de Servetshows een pleidooi voor ontnormatisering van het taalgebruik.’
(Rademakers leidt thans een teruggetrokken bestaan. Hij woont in België en verzamelt schilderijen van de figuur van Jacob Abels, specialist in het schilderen van maneschijn.)
De fans
Henk Hofland nam het publiek onder de loep dat enthousiast reageerde op Schippers tv-shows. Hij kwam tot de volgend constatering: ‘De instemming onder bejaarden is moeilijk te verklaren, maar het valt niet te ontkennen dat ze met de arbeiders en scholieren tot de zwakkere groepen van de samenleving horen. Hun bijval maakt het waarschijnlijk dat de shows toch een bepaald wraakzuchtig radicalisme bevatten. Zo is het ook. Alle verwarringen en mislukkingen, alle ernstige bedoelingen en scheef zakkende verheven taferelen zijn met de grootste zorgvuldigheid samengesteld. Ik ken geen amusementsprogramma van de Nederlandse televisie waaraan met zo’n grote precisie is gewerkt. Het is deze combinatie van energie en nauwkeurigheid in de vervaardiging, met melancholie en mislukking als kern van het vermaak, die twijfel, ergernis en haat wekt. De oorzaak is dat de shows in hun beste passages een volstrekte onverschilligheid demonstreren tegenover de gevestigde vormen van humor. Dat is het a-politieke radicalisme erin – een zaak die dikwijls lastig te verdragen valt, zoals gebleken is. Het wezen van de weerzin tegen de shows is het best vervat in de vraag: Wat bedoelen ze er eigenlijk mee? (Waar heb dat nou voor nodig?). Het belangwekkende is, dat hierop geen antwoord te geven valt. Zo is er ook geen uitleg voor het vaak gestelde probleem of de vertoningen leuk, grappig of humoristisch zouden zijn. Er is geen overgang tussen lachen en ernst, de grens tussen vermaak en empirie valt niet te trekken want de onderscheiding is niet van toepassing.’
Ontnormatisering
Schippers kunst is geen kunst die meeneemt, maar isoleert. De kijker raakt geontnormatiseerd, dat wil zeggen, hij komt los van het normale of normatieve, hij leert op zichzelf te staan. In het gunstige (positieve) geval resulteert dit in een leren-lachen-om-zichzelf. In het ongunstige (negatieve) geval ontaardt de op zichzelf staande lach in een uit-lachen. Het lachen is dan een soort uitvlucht geworden, iemand ontvlucht zichzelf. Het woord grappig betekent dan feitelijk iets anders, iets dat Henk Hofland beschrijft als: ‘melancholie en mislukking als kern van vermaak.’ Dit uitlachen is een wrede vorm van lachen, een uiting van wraakzuchtig radicalisme.
Terugkijkend op Schippers deconditionerende kunst is er een balans op te maken. Het kan twee kanten op met zijn kunst. Het wordt of een gezellige boel, of er wordt tot op het bot gefileerd. De kans op het laatste is het meest aannemelijk, vooral als er paardenhoeven worden opgediend om af te kluiven. Het grote publiek van toen lachte niet zozeer om zichzelf, maar gebruikte Schippers tv-kunst als uitlaatklep voor het ventileren van frustratie om het eigen (maatschappelijke) mislukt-zijn. Men lachte niet om zichzelf maar om een ander. Uitlachen is niet grappig, het gaat ten koste van iets. Wie dit uitlachen ‘ontnormatiseert’ ziet meteen dat het een ontketening is van wreedheid die geen grenzen kent. Terugkijkend op dat a-politieke lachen van toen, is ook te zien hoe dit lachen nu heeft postgevat in komieke, rancuneuze politiek.
Positief
Schippers’ Negatieve Domtoren kan ook een andere ‘slip of the tongue’ geweest zijn. Wellicht noemde hij zijn 112 meter diepe gat Negatief uit minachting voor zijn fans. Begrijpelijk, want niemand wenst zich een publiek dat dom is en mislukt. Wie wenst zich zulke fans niet in een heel diep gat?
En toch, er waren andere opties geweest voor een kunstwerp, excuus, kunstwerk, bij de Domtoren. Wat te denken van een paard en wagen van de Keltische Boudicca, zoals bij de de Big Ben? Of een toren van paarden, geïnspireerd op het schilderij van Franz Marc?
Ik zal tot slot een geheim verklappen: Schippers hoofd stond helemaal niet naar die Domtoren. Hij roeptoeterde maar wat met dat gat. Hij dacht aan iets heel anders… reeds. Jawel! Hij dacht aan iets dat heet: ‘Het is me wat’ (te zien in het Boijmans). Wat zegt u me nou? Ja, het is een zwevende steen, nou ja, niet echt zwevend natuurlijk, maar wel echt vrij van de zwaartekracht. Oh, fantastisch! Dan zijn we weer helemaal terug bij de wetenschap van Jules Verne, ja toch? Wat een machtig staaltje Verne techniek, de zwaartekracht overwonnen! Halleluja, vergeet Sisyphus, geen noodlot meer, weg met alle straf en de Griekse tragedie. Dit is me wat!
Alles goed en wel
Juist. Maar hoe nu verder? Naar Schippers eigen zeggen werkt hij nu aan iets echt groots. Een zwevende Domtoren misschien? Of een zwevend eiland Laputa, zoals uit Gullivers Travels (1726)? Volgens Henk Hofland zou zulks goede humor kunnen opleveren (‘Waar blijft Swift’, NRC 21.8.2009).
Al met al is er beslist progressie te zien in de kunst van Wim T. Schippers. Eindelijk blijven dingen op hun plaats en valt er niets meer stuk, zoals in zijn tv-shows. Dus dat is mooi, al is bij kunst ook de vraag interessant hoe zaken op hun pootjes terecht komen. Boeiend is ook de constatering dat stenengooiers vanaf nu tot het verleden kunnen behoren. Immers, de onderliggende gedachte van Schippers is waarschijnlijk deze geweest: wie zonder zonde is, was toch al niet van plan de eerste steen te werpen.
Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat ‘Het is me wat’ vooral een grote stap terug is in de tijd. Immers, de Hunebedbouwers hadden hier hun voordeel mee kunnen doen. Zelf kijk ik bijvoorbeeld toch liever naar de foto van een paard in vliegende galop. Rudy Kousbroek (1929-2010) zegt er in Opgespoorde wonderen (2010) dit over: ‘Waarom loopt dat paard zo hard? Waarheen is hij op weg? Helemaal niet naar de Dood. Het is omdat er rechts buiten het beeld iemand aankomt die hij zojuist herkend heeft, iemand die haar armen naar hem uitstrekt. Daar stormt hij nu op af. Hij komt zijn oren laten aaien, en zijn neus, die duwt hij in haar hals.’
Oppervlak
Niet zozeer in zijn kunst, maar wel onder de oppervlakte zijn er bij Wim T. Schippers ook zekere ontroerende tendensen te bespeuren. In Sesamstraat bijvoorbeeld, heeft Ernie de fantasie dat hij als ridder op een oranje paard mensen uit de narigheid helpt. En wie herinnert zich niet Gerrit Dekzijl met zijn lied: ‘Ik ben Gerrit, ik steel als de raven!’ Wie goed heeft opgelet, kon zien dat tijdens dit lied de halster van een paard wordt gekust. Reeds! Zulke feiten roepen de vraag op of er onderhuids bij Schippers toch niet een sentiment schuilt dat af en toe de kop op steekt. Een sentiment dat, … ja… hoe zal ik het zeggen… ik zag het in een aflevering van Het kleine huis op de prairie: ‘The voice of Tinker Jones‘, Seizoen 1 aflevering 11, uit 1974. Wie de hele aflevering kan vinden en kijken, komt denk ik aardig in de richting.