Ergens in de geschiedenis ging het faliekant mis, en de plaats des onheils was niet het paradijs. Dankzij Homerus weten we dat het gebeurde bij de stad Troje. Of daarvoor al, want prehistorische grotschilderingen verwijzen naar het eerste begin ruim 30.000 jaar geleden. Opgravingen brachten aan het licht dat de domesticatie van paarden 5000 jaar voor de jaartelling al plaats had. In het tweede millennium zorgde het zes spakige wiel met ijzerbeslag voor een revolutie, strijdwagens met paarden ervoor verschenen op het wereldtoneel. Mens en paard toonden in vliegende vaart hun kunsten, maar ook verdween toen het geloof in het paardige. Hoe? Hoor.
De kunstenaar Maurizio Cattelan zette in de zomer van 2003 op de dakrand van het Kölner Museum een jongetje neer. In de ronde vorm van het dak is gemakkelijk een paard te herkennen. ‘t Joch zat er vier maanden lang non stop te trommelen. Hij verwijst naar de figuur Oskar uit de roman Die Blechtrommel, van Günter Grass (1927-2015). De verfilming (1979) bevat een fragment waarin het paard opduikt, of liever de kop van een paard.
De trommelende Oscar en dit paard vormen een macaber stel. Temeer als je weet dat in de film Oscars moeder zich met dat paard vereenzelvigt. Neem in ogenschouw dat het Kölner Museum zich in de nabijheid van de Dom bevindt, dan is niet aan de indruk te ontkomen dat Cattelan met dit kunstwerk de noodklok luidt.
Een begin
Het achterhalen van het begin van een geschiedenis is onbegonnen werk. Elk begin heeft zelf ook weer een begin en dit geldt ook voor de geschiedenis van het paardige. Toch wil ik niet zonder, dus verzin ik er wat op. Aangenomen dat er ooit een situatie was zoals in de film The Black Stallion (1979), dan begon de geschiedenis met vertrouwen en vriendschap tussen een kind en een schijnbaar ontembaar paard.
Per ongeluk merken de twee dat ze elkaar wat te bieden hebben, maar de volwassenen bemoeien zich ermee en dan wordt het een serieuze zaak. Omstreeks 2000 v.Chr. verovert een Indo-Europees ruitervolk, afkomstig uit Oost-Europa, gebieden in Anatolië (nu bekend als Turkije), ze waren experts in de fabricage van wapens. Hun economie was gebaseerd op de verwerking van ijzer en de handel erin. Het rijk omvatte grote dele van het Midden-Oosten en het hield 700 jaar stand. De belangrijkste erfenis, de strijdwagen, bleef daarna nog vele eeuwen in gebruik.
Zo niet het spijkerschrift dat in de eeuwen die volgen evolueert in het Griekse alfabet. Wel zijn op kleitabletten teksten in spijkerschrift gevonden van een zekere Kikkuli, die over het trainen van paarden schrijft. Het is de vroegste tekst over paarden. In oude tijden was het paard relatief klein, amper groter dan een pony. Een paard kon het gewicht van een volwassene niet dragen, maar ingespannen voor een strijdwagen werd zijn snelheid in slagkracht omgezet. Een slagkracht die door de Nederlandse kunstenaar Jan Cremer treffend is verbeeld in een paardendrieluik (1960) – te zien in museum Het Nijenhuis te Wijhe.
Trojaans geloof
Hoewel de kunst van Jan Cremer getuigt van een vurig geloof in het natuurlijke, weten we sinds Homerus dat de verbeelding van zo’n geloof risico’s met zich meebrengt. De Trojanen hebben dit als eerste ervaren. Cassandra waarschuwt, zij weet wat er staat te gebeuren. Ze hoort Griekse stemmen fluisteren in de houten buik. Ze is een klokkenluider, evenals Cattelan met de Blechtrommelaar. Ze stelt de Grieken op de proef, maar die geven geen antwoord op haar gewetensvragen. Wel steekt Odysseus een van zijn getrouwen neer die het toch te kwaad kreeg en het geweten wilde laten spreken. Het paard zwijgt. De Trojanen, trots op de overwinning, halen de trofee naar binnen. Ze geloven dat het geen kwaad kan. Waarom geloven ze dat? Omdat Odysseus een Paard had gemaakt en geen houten konijn. Het paard was het symbool van de god Poseidon.
De sluwe Griek vertrouwt op het geloof van anderen. Hij verschanst zich in de buik en hoopt dat de stedelingen het Paard eerbiedigen zullen. Zijn hoop wordt niet beschaamd, het geloof van de Trojanen des te meer. Zijn list is eigenlijk de dood van de god, want door de overwinning van de Grieken is de god van het paard onbetrouwbaar gebleken.
Dat wantrouwen is in het joodse monotheïsme geïnternaliseerd en heeft geleid tot een verbod op idolatrie. In het monotheïsme zijn alle goden als het ware naar een houten buik verbannen waar ze zich koest moeten houden. Alleen de aller sluwste heeft nog recht van spreken en kan zich buiten begeven. Toch ontsnappen de anderen ook wel eens. In het boek Exodus bijvoorbeeld, kruipt Poseidon uit zijn schulp en neemt wraak op wie al te zeer op eigen slagkracht vertrouwt. Helaas sneuvelen dan ook de paarden. Wie jarenlang opgesloten zit en dan ineens de vrije teugel krijgt, is onstuimig en vergeet de nuances.
Poseidon
Oorspronkelijk was hij de chtonische (aardse) god van de Minoërs. Zij stelden hem in de plaats van hun moedergodinnen en vereerden niet hen, maar Hem. Het Griekse woord chthon (χθών) is één van de Griekse woorden voor aarde. Het verwijst naar de binnenste grond, niet naar het leven op de buitenkant, zoals Gaia (Γαῖα, Γαῖη of Γῆ), of het land als territorium, zoals chora. Het woord chthon staat zowel voor overvloed als voor graf. In de Minoïsche tijd (3500-1450) was de cultus gebaseerd op het spel. Dit kan een verwijzing zijn naar het begin van de paardige geschiedenis zoals in de film Black Stallion. De Minoïsche cultuur is nog jong, het paard is nog niet in beeld, wel de stier. Het stierspringen op Kreta was een edele sport waarbij het dier niet werd gedood (zie ook: De aap die over water liep). De cultus was een spel van mens en dier, een spel tussen mens en natuur.
Verraad
Totdat omstreeks 1700 op het eiland Santorini een vulkaan uitbarst met verwoestende gevolgen. Een tsunami overspoelt Kreta en vernietigt het Minoïsche rijk. Het eiland Santorini dat belangrijk was geweest voor de handel over zee, verdwijnt vrijwel geheel. Poseidon was als chtonische god onbetrouwbaar gebleken, hij was een spelbreker, een verrader. Hij verdiende de aarde niet meer en hield voortaan huis in de ontembare zee, waar hij zijn gang kon gaan. Hij was verbannen van de aarde.
The art of horsemanship
De Griek Xenophon (430-355), liefhebber van paarden en bewonderaar van Socrates, schrijver van de Anabasis – een verhaal dat de terugtocht beschrijft van de 10.000 Grieken uit het Perzische rijk – schreef ook over paarden. Hij is in de geschiedenis de tweede schrijver die teksten over paarden naliet, het zijn: De Hipparchicus (Ιππαρχικός), dat raadgevingen bevat voor een cavalerie-aanvoerder, en de Peri Hippikes (Περί Ιππικής), een technisch werkje over het houden en verzorgen van paarden. Hij wordt wel gezien als de profeet van paardlievendheid. Hij schrijft: ‘Indien men het paard leert gaan met zacht gespannen teugel, dan zal men bewerken dat het paard zodanige dingen doet waarin het zelf genoegen heeft en waarop het trots is.’ Hij verafschuwt ruiters die willen pronken en stoer doen door hun paard in de mond te rukken terwijl zij het de sporen geven.
In het Archeologisch Museum te Athene staat het beeld van de Artemision Jockey. Het is een bronzen beeld dat in 1928 werd gevonden op de zeebodem. Het is enig in zijn soort omdat veel beelden uit deze tijd (150 v. Chr.) na Chr. werden omgesmolten. Dit beeld bleef bewaard omdat het schip zonk waarop het werd vervoerd. Met de vondst keerde ook het inzicht weer dat Poseidon niet per se een slecht karakter heeft, mits de raadgevingen van Xenophon in acht worden genomen. Raadgevingen die Alexander de Grote (365-323) niet in de wind sloeg toen hij het Perzische rijk binnenviel. In de zadeltas van zijn paard Bucephalus zat het boek de Anabasis van Xenophon.
Rome
En hoe verging het intussen de Trojanen? Volgens de dichter Vergilius (70-19), tijdgenoot van Caesar en keizer Augustus, ontvluchtten de overlevenden onder leiding van Aeneas de stad. Poseidon is hen welgezind. Na omzwervingen op zee, stichtten ze de stad Rome. Vergilius’ epos vertoont parallellen met de Odyssee – met dien verstande dat de godheid Aeneas beloont – in de Odyssee zint hij op wraak.
Het was keizer Augustus (62 v.Chr. – 14 n.Chr.) die Vergilius aanmoedigde tot het schrijven van de Aeneas. Maar Vergilius stierf voordat hij zijn epos kon voltooien. Hoe zijn verhaal zou moeten eindigen, is een vraag die de gemoederen nog altijd bezig houdt. Gaf de dichter aan de keizer een advies of levensles mee? Mogelijk adviseerde hij dit: ‘Het doel heiligt nooit de middelen.’ Hoezo dit advies?
Om te beginnen wist Vergilius dat Odysseus achteraf enorme spijt had (al staat dit nergens) van dat ellendige houten paard. Ook had Vergilius bedenkingen (ook die zijn onzichtbaar gebleven) bij Caesars overwinning te Alesia. Caesar had zich tussen twee houten verdedigingsmuren verschanst – vergelijkbaar met Odysseus. Caesar gokte ook, hij kende het geloof van de Galliërs en hoopte dat ze zich zonder doodsangst op zijn verdediginsmuren zouden storten – en in zijn valkuilen, voetangels en klemmen zouden vallen. Hij had geluk, de Galliërs trapten erin. Hun geloof en vrijheidsstrijd legden het af tegen zijn berekenende guerrillatactiek. Met Caesars overwinning verhuisde het open gevecht en de sportieve krachtmeting definitief van het slagveld naar het amfitheater en van daar naar het sportveld en de renbaan. En Poseidon, waar bleef hij?
Trevifontein
Het spoor van Poseidon leidt via Homerus’ Troje naar het Rome van Vergilius. Het is Dante (1265-1321) die Vergilius in zijn La Divina Comedia opvoert als de reisleider in het hiernamaals. In Dantes epos krijgt de lezer op humoristische wijze zicht op hoe het toegaat in de hemel en de hel. Met de keus van Vergilius als reisleider ligt de veronderstelling voor de hand dat de hel terug te voeren is op de brandende stad Troje. La Divina Comedia is gebaseerd op theologische fantasie, het drijft de spot met de menselijke moraal. Vergilius’ Aeneas daarentegen wil zich op een serieuze manier verhouden tot het hier en nu, waarbij uiteindelijk de vraag open blijft of er nog iets te lachen over blijft.
Het was Paus Clemens XII (1652-1740) die, op zijn 78e tot Paus gekozen en al praktisch blind, het Vaticaan voor een bankroet behoedde. Hij maakte een eind aan financieel wanbeleid en herintroduceerde de loterij! Hiermee verbeterde hij de financiële situatie aanzienlijk en het stelde hem in staat kunsten en wetenschappen te bevorderen – en een start te maken met de bouw van de Trevifontein.
Centraal in de fontein staat Poseidon (omgedoopt tot Oceanus of Neptunus). Hij staat op een schelpvormige strijdwagen die door gevleugelde paarden en Tritons (meermannen) naar zee wordt getrokken. Eén van de Tritons blaast op de kinkhoorn, een instrument waarmee hoge golven tot bedaren worden gebracht. Zo’n Triton met gevleugeld paard zou in staat moeten zijn om een trommelend joch van het kale museumdak te halen. En ongetwijfeld gebeurde dat ook, want toen ik er vorig jaar was, zat het ventje er niet meer.
Dat lege museumdak doet vermoeden dat de god niet dood is. Goden zijn goden omdat ze onsterfelijk zijn. Een god die het vertrouwen beschaamt, verhuist van het hoofd naar elders. Hij sterft niet, maar verhuist. Zijn verblijfplaats is te vinden voor wie de sporen volgt. Wie echter een god verraadt, is het hoofd niet waard en moet, zoals Odysseus, wraak trotseren en nieuwe betrouwbaarheid winnen. Aan de kunst is de edele taak voorbehouden beschaamd vertrouwen te overwinnen.
En nu
En hoe vergaat het Poseidon nu? Fellini’s La Dolce Vita uit 1960 bepaalt in zekere zin de sfeer. De film gaat van de veronderstelling uit dat het bestaan geen begin en geen einde heeft. Wie een andere sfeer zoekt, bijvoorbeeld omdat hij meer van spanning houdt, dient een begin te veronderstellen. Elk begin verlangt een doel. Zich een doel stellen is zoiets als de kunst verstaan om over water te lopen, zoals Poseidon kan. Hoe hij dat doet? Zonder vertrouwen in paarden komt hij niet ver. En wie het als god wil maken, doet er ook verstandig aan de ontwikkeling van de haute couture van nabij te volgen.