Zelfmoordmythe

Het Brabants museum kondigde de tentoonstelling zo aan: ‘Wie is Vincent? Maak kennis met de man achter de kunstenaar. Met deze nieuwe tentoonstelling ‘Van Goghs intimi’ rekenen we af met het bestaande beeld van Vincent van Gogh: een eenzame, lastige man die moeilijk was in de omgang. Niets is minder waar! Van Gogh onderhield innige en vaak lange relaties met familie, vrienden en collega-kunstenaars.’

Met de aankondiging nog nagalmend in beide oren, ging ik met een zekere verwachting naar binnen. Nee, aan de schilderijen van Van Gogh lag het niet, maar daarover dadelijk meer. Ik was teleurgesteld omdat het verhaal niet deugde. Ben je van plan om erheen te gaan? Lees dit artikel dan eerst, want kunst, en zeker die van Van Gogh, is niet te begrijpen zonder goed verhaal.   

Geen zelfmoord      

Hoezo, een eenzame man die geen omgang had met anderen? Ok, Hij was bij tijd en wijle een drammerige, driftige, egocentrische, manipulatieve hufter, die de neiging had met het meubilair te smijten als hij zijn zin niet kreeg. Het staat ook wel vast dat de familie Van Gogh een geschiedenis van mogelijk erfelijke nerveuze aandoeningen kende. Zijn ooms Cent en Hein leden eraan, zijn zuster Wil en ook broer Theo. Vincent heeft geleden aan (als je alle gepensioneerde artsen moet geloven die erover hebben geschreven): epilepsie, manisch depressieve psychose, zonnesteek, acute intermittent porphyria, loodvergiftiging (hij scheen aan zijn kwasten te zuigen), de ziekte van Ménière, syfilis, thujonvergiftiging (door overmatig absintgebruik), digitalisvergiftiging, hypergraphia en (zeker niet te onderschatten) religieuze wanen. Kortom, met zo iemand moet het wel verkeerd aflopen, toch? Ikzelf zou er tenminste gauw een eind aan maken als ik aan al deze ziektes leed.

Om met het einde Van Gogh te beginnen: hij stierf 29 juli 1890 in het dorp Auvers-sur-Oise aan de gevolgen van een schotwond. Twee dagen eerder, zondag 27 juli, was hij van een dag schilderen in de omgeving teruggekeerd in de Auberge Ravoux, waar hij een kamer had. Ravoux, de herbergier, hoorde gekreun en ging kijken. Van Gogh lag krimpend van pijn in bed en zei: ‘Je me suis blessé.’ Twee artsen onderzochten de wond. Zij constateerden dat een klein kaliber kogel onder de ribben was binnengedrongen en in de borstkas was blijven steken. Theo van Gogh werd in allerijl uit Parijs opgeroepen. Hij trof zijn broer in bed, rokend, tamelijk monter, maar de situatie verergerde snel.

Op 30 juli werd Vincent begraven. Niet op de katholieke begraafplaats bij de dorpskerk van Auvers, want Van Gogh was immers protestant. En dan waren er de geruchten over zelfmoord – geruchten, want van meet af aan waren er vragen over de ware toedracht. De twee artsen vertelden de politie dat het fatale schot was afgevuurd uit een vreemde hoek en ‘van te ver weg’. Het wapen werd nooit gevonden, evenmin als Van Goghs schilderkist en ezel. De hele historie is uitgezocht door Steven Naifeh en Gregory White Smith in een dikke biografie uit 2011. Ze wijzen op een reële mogelijkheid van een andere toedracht. Van Gogh had het al een tijdje aan de stok met puberale pestkoppen in het dorp. En het ‘toeval’ wil, dat een van hen de dag na het schot op de trein stapte en vertrok om nooit naar het dorp terug te keren.

Dikwijls wordt er gewezen op Van Goghs schilderij Korenveld met kraaien, alsof dit zijn laatste schilderij is geweest. Dat werk zou Van Goghs psychische gesteldheid weergeven en een vooruitblik zijn op het tragische einde. De zaaier is weg, wat rest is een doodlopend weggetje in het ruige korenveld. Daarboven hangt de dood, in de vorm van donderwolken en een wolk opvliegende kraaien. In gedachten hoor je de echo van het schot. Maar het was niet het laatste schilderij. Van Gogh schilderde vlak daarna De tuin van Daubigny. Hij beschrijft een schets voor dit schilderij, op 23 juli 1890, een week voor zijn begrafenis, in een brief waarin hij vraagt om nieuwe verf, zodat hij verder kan. Het is zijn laatste brief aan broer Theo en het is niet een afscheidsbrief.

De tuin van Daubigny

En toch ziet het Brabants museum blijkbaar geen reden om de zelfmoordmythe te doorbreken. Het Nationale Van Gogh museum handhaaft de mythe overigens ook. Het museum communiceert nog steeds dat Van Gogh in juli zeer depressief was en dat zijn ziekelijke leven wel tot zelfmoord móest leiden. In 2016 organiseerde het de tentoonstelling: Van Gogh, de waanzin nabij,’ waarin het op alle mogelijke manieren probeert te ‘bewijzen’ dat Van Goghs zelfmoord te wijten was aan zijn zwakke mentale gestel.

De mythe

Kunsthistoricus Koen Kleijn zet vraagtekens bij Van Goghs zelfmoordmythe. In het stuk ‘Doodgelopen in een korenveld’ (In: De Groene 22-7-2015), schrijft hij: ‘Hoezeer het ware leven van de kunstenaar afweek van de mythevorming, zal voor immer de vraag blijven. Hetzelfde geldt voor de oorzaak van zijn dood. Het punt is niet of het nou zelfmoord was, dan wel een halfslachtige poging, of juist een ongelukschot van twee opgeschoten dorpsjongens; het punt is dat de zelfmoord van meet af aan een van de hoekstenen is van de legende-Vincent. Het was zelfmoord, maar het kon ook niet iets anders dan zelfmoord zijn – ware dat zo, dan zou de hele carrière heel anders geduid moeten worden, heel anders dan een opstapeling van leed dat geen andere uitweg had anders dan een doodlopende weg in een korenveld.’ Kleijn laat zien dat het helemaal niet zo slecht ging met Van Gogh. Oké, hij had een inzinking gehad, was ziek geweest, maar hij was op de goede weg. Vanaf begin 1890 was er sprake van herstel, en ook van enige publieke erkenning, er waren allerlei goede aanzetjes. Van Gogh had zich in 1888 aangesloten bij de Société des Artistes Indépendants en zijn werk in hun jaarlijkse tentoonstellingen getoond. In februari en maart 1890 werd zijn werk geëxposeerd in Brussel, door de groep Les Vingt (zes stuks, waaronder twee schilderijen met zonnebloemen), en daar kocht de schilderes Anna Boch een doek, De rode wijngaard, voor vierhonderd franc. Tussen 20 maart en 27 april hingen er tien schilderijen bij de Indépendants in Parijs; volgens Theo van Gogh werd zijn werk daar gezien door schilders als Monet en Signac.

De rode wijngaard

De kunstcriticus Albert Aurier, redacteur van Le moderniste, schrijft in januari 1890 lovend over Van Gogh: ‘In de continue zoektocht naar de essentiële betekenis van elk ding laten duizenden belangrijke details geen twijfel bestaan over zijn diepe en bijna kinderlijke oprechtheid, zijn grote liefde voor de natuur en voor de waarheid – zijn eigen, persoonlijke waarheid.’ De liefde voor ‘de werkelijkheid van de dingen’ was volgens Aurier maar de helft van de kracht van Van Gogh. Hij zag de werkelijkheid – de stof, het materiaal – ook altijd als drager van een Idee, en in die zin was hij ook een symbolist. Aurier schrijft: ‘Hoe zouden wij anders De zaaier kunnen verklaren, zonder dat te zien als een idée fixe dat door zijn geest spookt over de noodzakelijke komst van een man, een messias, een zaaier van waarheid, die de ellendige kunst van onze tijd nieuw leven zal geven, en misschien zelfs onze imbeciele industriële samenleving?’

Van Gogh was verguld met die aandacht. Op 6 juli 1890 ontmoette hij pleitbezorger Aurier in Parijs, en dezelfde avond ging hij terug naar Auvers, met verse verf in zijn kist. Om er drie weken later een einde aan te maken?

Wie was Van Gogh echt?

Van Gogh schilderde het léven. Hij schóót zichzelf niet dood. Dat geloof ik. Kijk naar zijn schilderijen en lees zijn brieven maar. Hij werd tijdens het schilderen beschoten. Als het een halfslachtige zelfmoorpoging was, waarom liep hij dan vanuit het veld helemaal terug naar het dorp? Als hij dood had gewild, had hij kunnen blijven liggen. Thuisgekomen vroeg hij direct of iemand de kogel eruit kon halen. Wie er had geschoten, zei hij niet. Blijkbaar nam hij de schutter in bescherming en dacht hij dat het wel goed zou komen. Dat hij het er wel levend vanaf zou brengen. De pijn verbijtend, stak hij zijn pijp op. Maar het ging mis, de wond ging ontsteken en een dag later was hij dood. Het leven glipte hem door  de vingers. Dezelfde vingers die uit alle macht dat leven in verf hadden vastgelegd. De tragiek van Van Gogh is niet dat hij het leven in de steek liet. Het is omgekeerd: het leven liet hem in de steek. Terwijl juist hij in zijn kunst zo trouw was aan het leven.

Koen Kleijn laat ziet dat de ‘wanhoopslegende’ begint bij het dramatische verhaal dat Emile Bernard schrijft over zijn kunstvriend Van Gogh die tot zelfmoord zou zijn gedreven. In juli 1890 schrijft hij aan Aurier: ‘Jij bent zijn criticus, dus vergeet hem niet, probeer een paar woorden te schrijven om iedereen te vertellen dat zijn begrafenis een waardige finale was, de bekroning van zijn grote geest en zijn grote talent.’

Waarom dan toch geloven in die wanhoopsmythe van Van Gogh? Er is immers méér dan voldoende aanleiding om die mythe te betwijfelen. Ik kan de vraag ook anders stellen: waarom móest hij dood? De vraag zo gesteld, komt verdacht dicht in de buurt bij een andere mythe, die nog veel omvattender is, die van het Christendom. Ik heb de indruk dat de christelijke mythe debet is geweest aan de zelfmoordmythe van Van Gogh. Het grote publiek houdt nu eenmaal graag van individuen die zich opofferen. Hoe zou dat toch komen?

In 1983 las ik voor het eerst Nietzsche en ik moest daarbij vaak aan Van Gogh denken. Ik proefde dezelfde wilskracht, het zoeken naar echtheid en waarheid. Nietzsche zou eens, zo gaat het verhaal, een paard hebben omhelsd, vlak voordat hij gek werd. Ook een mythe. Ik schreef erover in het mijn stuk Hoefbevangenheid. Met Nietzsches mythe van de omhelzing valt nog te leven, maar met de mythe van Van Goghs zelfmoord niet! Sterker nog, het in stand houden van die mythe is onvergeeflijk, hondsbrutaal, geestelijk gestoord, godgeklaagd, zum kotsen, dodelijk! Of om het met één woord te zeggen: liefdeloos. Van Gogh was helemaal niet de wanhoop nabij, hij wilde niet dood, hij wilde leven! Zijn dood was stomme pech.

Stomme pech

Ja, stomme pech. En dat is verrekte jammer, want met pech kun je niet veel, je komt er niet ver mee. Stomme pech is dom, lachwekkend, saai. Niet iets voor een sterk verhaal. Met domme pech verkoop je ook geen schilderijen. En de kassa moet rinkelen, ja, ook bij het museum. Dus? Zelfmoord, dat klinkt al beter. Don McLean heeft er in 1971 zijn succesnummer Starry, Starry Night aan te danken, de hit die twee weken nummer 1 stond in Engeland. Hij zingt over Van Goghs liefde voor kleuren (‘Flaming flowers that brightly blaze/ Swirling clouds in violet haze’), maar vooral zijn ongeluk, in het bijzonder het onvermogen zijn diepe gevoelens van liefde over te brengen op de mensen: ‘They would not listen, they did not know how.’ Zelfmoord is dan ook onvermijdelijk: ‘And when no hope was left inside/ On that starry, starry night/ You took your life as lovers often do.’

De melodie van Starry Night is mooi, melancholiek. Ja, wees eerlijk, het is heerlijk om erop weg te zwijmelen, vol medelijden en een vleugje schuldgevoel. Voelen dat je gelukkig nog leeft. Maar die arme van Gogh niet, miskend genie, het moest zo zijn. Hij offerde zich op voor de kunst, en met dit lied, ook voor mij… Hm, het zou mij niet verbazen als Starry Night sinds 1971 dikwijls in kerken te horen is geweest, zowel in katholieke als in protestantse. Ik denk toch, als ik eerlijk ben, dat ze daar om de moed erin te houden, beter gebaat zijn bij het lied van Brigitte Kaandorp: een heel zwaar leven, echt waar…

Van Gogh en Picasso

Iemand wiens mythe ook nog steeds voortleeft, is die van de schilder Picasso. Van Gogh en hij waren dan wel geen intimi (dus hij speelde geen rol op de tentoonstelling in het Brabants museum), toch hadden ze elkaar kunnen treffen, want toen Van Gogh in juli 1890 overleed, was Picasso 8 jaar oud (hij werd in oktober van dat jaar 9). In 1901 zag Picasso voor het eerst een Van Gogh. En het inspireert hem tot experimenten met schilder- en grafische technieken en thema’s als dansende vrouwen en het uitgaansleven in Montmartre. Er wordt wel gedacht dat het eerste grote schilderij dat hij in Parijs maakte, de Moulin de la Galette (1900), geïnspireerd was door Van Goghs Danszaal in Arles (1888), omdat er gelijkenis is qua sfeer. Toch berust die gelijkenis op toeval, want Picasso had op dat moment nog maar één schilderij van Van Gogh gezien, namelijk La Berceuse (1889). Hij had het bij zijn kunsthandelaar en Galeriehouder Vollard zien hangen. 

Picasso, Moulin de la Galette

La Berceuse, het schilderij dat Picasso had gezien, is een werk dat Van Gogh in 1889 in Arles schilderde. Het hangt nu in ’s-Hertogenbosch, ik zag het tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling over Van Goghs intimi. Het maakte mijn teleurstelling helemaal goed. De intense ervaring om die verfstreken te zien, ze haast te kunnen aanraken en voelen… het was alsof ik heel dicht bij Van Gogh was, alsof ik de hand die de verfstreken had gezet, kon aanraken. En er was nog iets. Dit schilderij van Van Gogh was de eerste die Picasso van hem zag, diens ‘kennismakingsschilderij.’

La Berceuse

Picasso’s mythe

Picasso heeft een andere weg bewandeld. Hij hield zijn privéleven en inzichten liefst zoveel mogelijk voor anderen verborgen en hij schreef, in tegenstelling tot Van Gogh, weinig openhartige brieven. Wel deed hij boute uitspraken waarmee hij de kunstwereld intimideerde. En zo werkte hij aan de mythevorming rond zijn persoon. Picasso zou eens hebben verzucht: ‘De mensen begrijpen niet dat ik Van Gogh ben.’ En het Van Gogh museum, wellicht hierdoor op een idee gebracht, organiseerde in 2011 een tentoonstelling over de invloed die Van Gogh op Picasso zou (kunnen) hebben gehad. Henny de Lange schrijft erover (In: Trouw 25-2-2011).

Van Goghs invloed op Picasso is vrijwel nihil geweest. Picasso was in 1905 op bezoek in Nederland en had in Schoorl drie oer-Hollandse meisjes geschilderd. De Lange: ‘Eenmaal in Nederland zou verwacht mogen worden dat Picasso destijds wel een kijkje is gaan nemen bij de tentoonstelling van Van Gogh in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Maar kennelijk vond hij het niet de moeite waard om daarvoor langer te blijven.’

Pas veel later, aan het einde van Picasso’s leven, dweept hij met van Gogh. Volgens de toenmalige vrouw Jacqueline zei hij dat hij Cézanne bewonderde, maar hield van Van Gogh. De veronderstelling ligt echter voor de hand dat Picasso’s identificatie en fascinatie voor Van Gogh in de jaren vijftig en zestig alles te maken heeft gehad met de roem van Van Gogh, die toen een grote hoogte had bereikt. En aangezien Picasso van zichzelf vond dat hij ongeveer de allergrootste kunstenaar ooit was, wilde hij niet onder doen voor Van Gogh.

Een goed verhaal

Kunst is niet te begrijpen, zonder een goed verhaal. Voor Picasso is dat verhaal zijn eigen ‘succes-story’, een mythe die hij, met het nodige geluk, opbouwde en in stand hield. Hij kende Van Goghs tragische levensverhaal en dat verhaal was voor hem een schrikbeeld. Enkele jaren leefde hij ook zo, maar na zijn Blauwe periode wilde hij dat absoluut nooit meer. Hij moest en zou, ten koste van alles – zo nodig verraadde hij zijn beste vriend Appollinaire- succes hebben, rijk en beroemd worden, in weelde kunnen leven. Picasso doet niet onder voor het naargeestige type mens dat Peter Sloterdijk in zijn boek De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd (2015) beschrijft.

Vlak na de oorlog vraagt zijn vrouw Francoise Gilot hem hoe hij de schilderkunst ziet. Hij vertelt haar dat het feitelijk afgelopen is met de kunst. Hij zegt: ‘Zodra de kunst alle banden met de traditie had verbroken en deze bevrijding elke schilder veroorloofde te doen wat hij zelf wilde, was het met de schilders afgelopen. Zodra zij hadden uitgemaakt dat het ging om de gevoelens en emoties van de schilder en iedereen kon schilderen zoals hij dat opvatte, toen kon er al niet meer van schilderen gesproken worden, er waren enkel individuen overgebleven. Geen enkel criterium kan a priori op hem worden toegepast, daar wij niet meer in strenge normen geloven. In zekere zin is dat een bevrijding, maar tegelijkertijd is het een grote beperking, want zodra de individualiteit van de schilder zich begint uit te drukken, verliest de kunstenaar op het terrein van de ordening wat hij wint aan vrijheid. En wie zich niet meer in een ordening kan inpassen, staat er in feite slecht voor. Het individueel avontuur gaat altijd terug tot aan de man, die het archetype van onze tijd is: dat wil zeggen Van Gogh – een in feite eenzaam en tragisch avontuur.’ (Uit: Françoise Gilot, Leven met Picasso, 1964).’

Picasso spreekt van een archetype. Ook hij kijkt niet verder en ziet slechts een wanhoopsmythe. Wat jammer toch. Wat zou er gebeurd zijn als Van Gogh was blijven leven? Het zou een totaal ander verhaal zijn geworden, ook voor Picasso – die geluksvogel. Heel jammer. Gewoon pech.