Mobiliteit en filosofie

Ik werd verrast door een column van Hans Peter Benschop over mobiliteit en filosofie. Hans werkt bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en nodigde collega’s uit voor een meet-up. De overall-organisatie lag in handen van: Platform WOWNMTM (New Movements in Transport and Mobility)CROW en Platform31

In zijn uitnodiging vertelde Hans Peter: ‘Als iets werkt, waarom zou je dan dingen veranderen? Maar als we verkeerskundigen mogen geloven, is dat niet de situatie. Nog steeds waarschuwen zij voor verkeersinfarcten, nog steeds staat mobiliteit op gespannen voet met het milieu. Ons beleid is blijkbaar niet in staat om beoogde doelstellingen te realiseren. Moeten we die doelen zelf dan niet eens analyseren? Zijn we wel precies genoeg? Streven we de goede dingen na?’ 

De officiële uitnodiging luidde:

We willen het mobiliteitsbeleid verrijken met mobiliteit overstijgende overwegingen, door filosofen in contact te brengen met het werkveld van ruimte en mobiliteit. Mobiliteit en Transport zijn volop in beweging. Grip houden op de ontwikkelingen vraagt verruiming van onze denk- en werkwijze. Filosofen zijn geoefend in het bevragen van aannames, het bieden van nieuwe inzichten en het aandragen van handelsperspectieven. Hierdoor zijn ze een belangrijke externe partij die de ontwikkelingen in perspectief kan brengen. Het project Mobility meets Philosophy streeft ernaar denkers en beleidsmakers te verbinden en samen naar een brede betekenis van mobiliteit te zoeken.

Aha, dacht ik, dit is iets voor mij. Afstand nemen. Vanuit een ander perspectief je eigen positie bezien. Kijken hoe jij je verhoudt tot andere posities met ook weer eigen standpunten en visies. Ze hebben met elkaar te maken, maar vaak zien ze dat niet goed. Dan komt de filosoof en trekt de zaak vlot. Tenminste, als zijn denken genoeg vermogen heeft en flexibel is.

Binnen organisaties zijn ingenomen standpunten nogal eens gebaseerd op vastgeroeste ideeën. Een filosoof geniet er dan van om ze in beweging te krijgen. De filosofische aanpak vraagt om empathie èn abstraherend vermogen, het wegen van woorden en luisteren naar je gevoel.

Doel van het initiatief was:

Werken aan een beter begrip van het fenomeen mobiliteit binnen een vitale mobiele samenleving en dit delen met de mobiliteitsvakwereld. De thema’s die in de meet-up aan bod komen hebben vooral een strategisch niveau. De doelgroepen voor deelname aan de meet-up zijn dan ook beleidsmakers, bestuurders, politici en onderzoekers in de mobiliteitsvakwereld.

De doelstelling riep twee vragen bij me op: (1) Hoezo ‘het fenomeen’ mobiliteit? En (2) wat is een ‘vitale’ mobiele samenleving? Ik ging er voor het gemak vanuit dat met fenomeen gewoon het woord mobiliteit werd bedoeld. En dat vitale mobiliteit niet betekent dat we in de toekomst in levende auto’s rijden, maar dat onze mobiliteit veiliger wordt. Momenteel vallen er jaarlijks in Nederland 700 dodelijke slachtoffers in het verkeer.

De invulling van het project was als volgt. Een vijftal filosofen was gevraagd hun denkbeelden omtrent mobiliteit te presenteren. Zij schrijven een essay en tijdens de bijeenkomst was het de bedoeling dat wij met hen gingen meedenken. De essays worden volgend jaar gebundeld tot de CROW-publicatie: ‘Mobility meets Philosophy – Filosofen agenderen Mobiliteit’, voorzien van een toelichting en een overzicht van de meest relevante vraagstukken.

De volgende filosofen stonden aan de lat:

– Daan Rovers (Denker des Vaderlands) thema: ‘Mobiliteit, politiek en het politieke debat’;

– Naomi Jacobs (schrijver en filosoof), thema: ‘Uitdagingen en kansen in plaats van angst’;

– Henk Oosterling (oud universitair hoofddocent filosofie), thema: ‘Mobiliteit en de inclusieve samenleving’;

– Jan Hendrik Bakker (auteur, docent en journalist), thema: ‘Mobiliteit en wonen’;

– Coen Simon (schrijver en filosoof), thema: ‘Mobiliteit en samenleving’.

Vrijdag 22 november was het dan zover. Bij binnenkomst in het statige gebouw van het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs (KIVI) aan de Prinsessegracht in Den Haag, was ik onder de indruk van de opkomst. Ruim 100 mensen waren gekomen! Hiervan waren 20 RWS-ers en 10 ambtenaren van het Min. I&W, samen goed voor 30% van de hele opkomst. Uit de eerste kennismakende gesprekken bleek dat het aanwezige publiek niet echt filosofisch geschoold was. Dit is wellicht te wijten aan het Nederlandse onderwijs en de beleidsmakers die weinig aandacht hebben voor het vak filosofie – in tegenstelling tot bijvoorbeeld economie. Waarvan akte. Ik merkte bij de gesprekken dat ik me vrij kon bewegen in de rol van koning éénoog die tracht het blinde publiek voor ongelukken te behoeden.

Workshop 1: Uitdagingen en kansen in plaats van angst

Ik had voor de workshop van Naomi Jacobs gekozen en zij begon met een vliegende start. Kernvraag bij haar is hoe we ons het beste kunnen verhouden tot verkeersongevallen. Zij bepleit een herwaardering van het ongeval in het mobiliteitsbeleid. In de media wordt in versluierende, mechanische termen over ongelukken gesproken. Maar ongelukken kunnen ons iets leren. De berichtgeving spreekt zelden over hoe iemand het ongeluk heeft beleefd, terwijl de beleving het menselijke aspect is van het ongeval. Van een deuk in de auto leer je weinig, het is de ervaring die ’t hem doet. Naomi’s stelling is dat we leven in een angstcultuur. Mensen doen hun best ongelukken te voorkomen, terwijl ze drommels goed weten dat ze onvermijdelijk gebeuren. Ongelukken hebben iets fascinerends. Wat te denken van de kijkfiles en de filmpjes en foto’s die langsrijdende automobilisten maken? Alsof in de geseculariseerde cultuur verkeersslachtoffers de religieuze offers van vroeger vervangen.

We streven naar het voorkomen van ongelukken en vertrouwen er haast blind op dat ze ook niet gebeuren. Maar plotseling gebeurt het toch – uit het niets – als een profaan wonder. Volgens Naomi werkt de ervaring van een ongeluk bevrijdend. Er overkomt je iets dat je niet had verwacht. Je valt uit de vanzelfsprekende gang van zake, er gebeurt iets buitengewoons. In een ongeluk ervaar je een ‘andere werkelijkheid,’ een werkelijkheid die bestaat buiten de orde van het vanzelfsprekende.

Naomi kreeg de volgende vragen en kritiek. Kende zij de tv-serie 12 steden en 13 ongelukken wel? Daarin was ook aandacht voor de ervaring van ongelukken.

Wat als het ongeluk niet door eigen toedoen, maar door iemand anders ontstaat? Bijvoorbeeld door iemand die dronken achter het stuur zit en een ander letsel toebrengt? Heeft een ethische benadering dan geen voorrang? Gaat het dan niet eerder over verantwoordelijkheid, in plaats van om de ervaring van het fenomeen?

Een andere vraag was in hoeverre haar visie leunt op de filosofie van George Bataille. Hij stelt dat je het leven intens ervaart op de grens van leven en dood. Motorrijders bijvoorbeeld, zoeken het gevaar bewust op. Zij ervaren een gevoel van vrijheid, maar het betekent ook dat zij het risico lopen die vrijheid te moeten bekopen met een ongeluk. In Batailles filosofie ligt de nadruk op de intense ervaring van het leven. Het meest intens ervaart iemand het leven op de grens van leven en dood. Het gaat om de ‘schrik’ die je beleeft in de grenservaring. Het ongeluk zelf, dat wat over de grenservaring heen gebeurt, is niet interessant en feitelijk betekenisloos.

In februari zal Naomi haar essay publiceren en dan is te zien wat zij van alle meedenkers heeft meegenomen.

Workshop 2: Bewegen in het antropoceen. De tweede workshop die ik bezocht, was die van Henk Oosterling. Zijn stelling is dat ons denken over mobiliteit is vastgelopen in contradicties. De beproefde middelen, zoals meer asfalt, werken niet meer. Het lineaire top down denken van de hiërarchieën dient vervangen te worden door het circulair-inclusieve denken in netwerken. Maar alleen veranderingen in denken zijn niet voldoende. Vandaar: een pleidooi voor doe-denken in plaats van doem-denken.

Bij Henk heerste een andere denksfeer. De filosoof kwam op mij over als entertainer, inspirator en gedreven mobilisator. Zijn manier van denken is erop gericht mensen weerbaar te maken tegen doemdenken. Vertrekpunt van zijn verhaal is dat mensen dingen kunnen veranderen. Het lineaire-exclusieve denken uit de 19e eeuw is passé en moet plaatsmaken voor het nieuwe inclusief-circulair denken. Wat bedoelt hij daarmee? Momenteel denken beleidsmakers in verouderde begrippen die ongeschikt zijn geworden voor het oplossen van hedendaagse problemen. De millenniums en zij die al langer streven naar een ecologisch duurzame wereld, pikken het niet langer en komen in opstand tegen de verouderde begrippen. Zij ervaren zichzelf niet als individu, maar als ‘intervidu’ (er tussen in). De mens is niet een op zichzelf staande enkeling, hij is ‘knooppunt’ in een omvattend netwerk. Mensen zijn ‘connected’, verbonden via de technologie.

Oosterling ziet dat de nieuwe beleidsmakers geen duidelijk discours (taalgebruik) hanteren die een nieuw ecologische filosofie verwoordt. Zo’n discours is nodig om de onderliggende motieven te kunnen meedelen. Beleidsmakers houden nog vast aan oude begrippen, terwijl ze ook open willen staan voor de nieuwe ontwikkeling. Dit leidt tot paradoxen en spraakverwarring. In beleidsstukken duikt bijvoorbeeld het begrip ‘dienend leiderschap’ op. Wat is dat voor iets? Het woord leiderschap stamt uit het hiërarchische denken. Terwijl dienend tegemoet komt aan het inclusieve denken waarin elke stem gelijkwaardig meetelt. Ook het woord mobiliteit wordt nog ingevuld vanuit het ouderwetse denken. Beleidsmakers zien het als: doorstroming zonder gedoe.

Oosterling ziet mobiliteit als gezondheid! Hij onderscheidt drie aspecten: fysieke gezondheid, sociale gezondheid en mentale gezondheid. Op deze drie punten moet het mobiliteitsbeleid opnieuw worden doordacht. Dan verandert de ouderwetse ego-ethiek in een nieuwe eco-ethiek.

Ook hij kreeg de nodige vragen en opmerkingen voor de kiezen. Onder andere deze: ‘Zeg Henk, ik was zo even bij Naomi. Haar filosofie is gebaseerd op een angst-denken: uit angst voor ongelukken doen we ons best om ze te voorkomen. Gebeuren ze dan toch, dan zijn het bevrijdende momenten. Jouw filosofie is gebaseerd op machtsdenken, je mobiliseert mensen – om samen de wereld voor rampen te behoeden. Maar waar zit in jouw filosofie het ongeluk? Zelf werk ik op de afdeling schade van Rijkswaterstaat en ik weet uit ervaring dat ongelukken altijd gebeuren. Is jouw eco-filosofie eigenlijk ook niet gebaseerd op de angst dat de wereld zal vergaan? Is ‘de gezondheid’ als antwoord op mobiliteit niet een verschuiving van het probleem? Want wat is gezondheid? Ik heb de indruk dat jouw inclusief-circulaire denken te kort door de bocht is. Want hoe circulair en rond je een filosofie ook maakt, het ongeluk zit altijd in een klein hoekje.

Daar had Henk niet goed van terug. Voordat ik er erg in had, probeerde hij me uit te maken voor doemdenker. Maar daar konden we gelukkig allebei hartelijk om lachen.

Op de terugweg

In de trein overdacht ik wat er was besproken en ik merkte dat ik midden in een gedachtenbotsing zat – blijkbaar botsen gedachten ook. Machtsdenken versus angstdenken. Erop doordenkend kreeg ik de volgende gedachte: alles is mobiliteit. Mijn bloed stroomt, ook als ik me niet beweeg; de elektrische signalen bewegen in hun zenuwbanen; de atomen waaruit een steen bestaat, bewegen. Alles is mobiliteit.

De volgende vraag is dan: wat beweegt – en wat doet bewegen?

Henk Oosterling had verteld dat de auto veel meer is dan een vervoersmiddel. Het is ook iets waarin iemand zich laat zien: hoe groter, sneller en exclusiever, hoe beter: de auto als statussymbool. Het is dan een middel om angst te bezweren: de angst niet gezien, of niet in aanzien te zijn. Een mens wil graag bewonderd worden. Bewondering betekent waardering, een indirecte zelfbeloning. Mobiliteit is in de visie van Oosterling ‘gezondheid.’ Maar die gezondheid is een nieuwe vorm van zelfbeloning. Eigenlijk is gezondheid een nieuwe manier om angst (voor ziekte) te bezweren.

Bij Naomi Jacobs is ook sprake van beloning. De angstcultuur wordt opengebroken in het ongeluk. Een ongeluk ervaren is een cadeau uit een andere werkelijkheid. Ongelukken doen je versteld staan, ze bieden een nieuwe kijk op het bestaan. De vraag is alleen of de prijs van deze ‘frisse blik’ niet te hoog is. Want wat als ik na het ongeluk verder gehandicapt door het leven moet? Met Battaille is nog tegen haar filosofie in te brengen dat het ongeval op zichzelf betekenisloos is omdat de grenservaring gebeurt vóór het ongeluk, niet in het ongeluk zelf, of erna. En trouwens, wat heb ik met zo’n andere werkelijkheid te maken als de ander een dronken bestuurder is die mijn geliefde dood rijdt? Tenslotte is het ook nog maar de vraag of angst voor macht in een fenomenologische benadering niet het onderliggende motief is. Anders gezegd, is een fenomenologie van het ongeluk eigenlijk niet een gebrek aan moed? Een gebrek dat resulteert in het niet onderkennen van iemands verantwoordelijkheid jegens de ander?

Tijdens mijn overstap op het station Utrecht bedacht ik dat de filosoof Oosterling mij sympathiek was omdat hij iemand is die de handen uit de mouwen steekt. Zijn houding spreekt me aan, het is een houding die je ook binnen Rijkswaterstaat vaak ziet: niet te lang nadenken, maar doen! Bij Naomi sprak me het bedachtzame aan en de sprankelende beweeglijkheid van het denken. Hier voelde ik me uitgedaagd om mee te denken en oplossingen te bedenken.

In de trein richting ’s-Hertogenbosch probeerde ik weer vat te krijgen op de botsing van machtsdenken en angstdenken. Wat viel er uit de brokstukken op te maken? Een vervelende herrie in de trein maakte het lastig om me goed te kunnen concentreren. Waarom begrijpen sommige mensen niet dat ze zich in een trein in een publieke ruimte bevinden waar je een ander tot last bent als je keihard zit te bellen? Hoe dan ook, ik probeerde mijn gedachten erbij te houden.

Zowel bij Naomi als bij Henk waren vormen van beloning in het spel. Bij Oosterling is het gezondheid, bij Naomi het cadeau van de nieuwe blik. Beloning, daar kunnen beleidsmakers iets mee, met beloning kun je mensen sturen. Echter, bij Henk Oosterling kwam nog iets anders ter sprake: woede. ‘De millenniums pikken het niet langer!’ zei hij. Woede is een oud thema. De Ilias van Homerus begint met dit woord. Tegenwoordig is woede actueler dan ooit, want de woede is mobieler geworden dan voorheen. De mobile woede is het gevolg van het verdwijnen van religieuze instellingen. Religies fungeerden eeuwenlang als ‘woedebanken’ van uitgestelde woede. Toen die woede vrij kwam, floreerden marxisme en fascisme hierdoor. Het betreft de woede van de gekrenkte trots, de woede die vrijkomt als iemand niet krijgt wat hij verdient, de woede vanuit iemands on- of ondergewaardeerd-zijn.

Overal waar waarderende (en belonende) goden van het toneel verdwijnen, zijn nieuwe waarderings- en beloningssystemen nodig. Blijven zulke systemen uit, dan neemt een ongekanaliseerde woede toe. In onze tijd zijn overheden en rechtbanken de aangewezen instituten die woede kanaliseren. De instituten ontlenen hun bestaansrecht aan burgers die trouw zijn aan gemeenschapszin. Een gemeenschapszin die waarde en waarheid veronderstelt. Het is zinnigheid die is verwoord in een (politiek) verhaal waarin naast angst ook woede meetelt. In een goed verhaal wordt woede niet met de mantel der liefde (bijvoorbeeld liefde voor volk en vaderland) bedekt. Een goed verhaal benoemt de ethische meerwaarde van mensen. Dit komt in de buurt van wat Oosterling ziet als het derde aspect van gezondheid: mentale gezondheid. Mentale gezondheid is basisvoorwaarde voor ethiek überhaupt.

Conclusie

Na de brokstukken op een rij te hebben gezet, ontstond er bij mij een visie op mobiliteitsbeleid. En op de ongelukken die er plaatsvinden. In mobiliteitsbeleid zou het minder moeten gaan om het meten van verkeersstromen en het tellen van ongelukken, het beleid zou meer gericht moeten zijn op de waardering van de verkeersdeelnemer. Elk beleid dient de juiste mensen te belonen.

Ik doe alvast een paar suggesties: het openbaar vervoer wordt gratis, behalve voor reizigers die overlast veroorzaken. Wie geen auto heeft, ontvangt via de belasting een ruime vergoeding. Wie te vaak in de file staat, krijgt een tijdelijk rijverbod. Het naspelen van een ongeluk is een verplicht onderdeel voor het behalen van het rijbewijs. Zo ervaart iemand hoe bijzonder het is als een ander je dan helpt.

Onderweg, tijdens het laatste stuk op de fiets naar huis, dacht ik aan de VPRO-serie uit 1993: Een schitterend ongeluk. Daarin bespraken filosofen de stand van zaken in onze Westerse cultuur. Stel dat de aarde niet door een meteoriet was getroffen? Dan bestond de mens nu niet en bewoonden reptielen de aarde. Het verschijnsel mens is te danken aan dat ongeluk, maar de mens zelf is ook een ongeluk: hij is begiftigd met zelfbewustzijn. De mens vond het hoekige uit, de rest van de natuur drijft op instincten. De mens is in feite zijn eigen ongeluk omdat hij met z’n bewustzijn uit de natuur gestapt is. Zonder zelfbewustzijn is alles vloeiend en rond, de natuur weet van geen ongeluk.

Thuisgekomen, zette ik de fiets in de schuur. Ik ging naar binnen en schreef op een vel papier: angst belonen is zinloos. De moed hebben woede in de ogen te zien en die woede weten om te buiten tot gemeenschapszin – dat resulteert in leiderschap. Moed wil niet gezien zijn en streeft niet naar aanzien – moed geeft zich te verstaan. Dienen is de moed hebben verantwoordelijkheid te nemen – in het vertrouwen dat mobiliteit een begripvol onderweg-zijn is.