Picasso en Bach

.

.

Maria houdt haar dode kerstkind in de armen. Zij is de Piëta van Michelangelo geworden, Kerst en Pasen vinden gelijktijdig plaats in Picasso’s stal. De schilder speelt met de tijd: het gelijktijdige is een vormkenmerk van het kubisme waarin meerdere gezichtspunten op hetzelfde moment samenkomen. Tijd is niet langer een lineair perspectief met begin en eind, maar een intense ervaring waarin einde en begin samenkomen. Zo wordt de stal een gebombardeerde kerk, de os wordt stier en het onderscheid tussen hemel en hel is weggevallen.

De amandelvormige ogen van de stier zijn ontleend aan de Byzantijnse fresco’s van de San Clementekerk in Tahull. Tenminste, volgens Gijs van Hensbergen in zijn bijzondere boek ‘Guernica, Biografie van een icoon van de twintigste eeuw’ (2005). Picasso bezocht het Spaanse bergdorp in 1936 met Dora Maar, een jaar voordat hij de Guernica schilderde. In Tahull zag hij de majestueuze Christus Alleenheerser die omringd is door engelen. Onder de christusfiguur bevinden zich de heilige maagd en st. Lucas wiens symbool een stier is. De evangelist Lucas is de beschermheilige van beeldhouwers en schilders. De christusfiguur houdt een boek vast met de tekst: ‘Ik ben het Licht der wereld.’ Dit zal Picasso hebben aangesproken, want wat is schilderkunst zonder licht?

.

De amandelvormige ogen bevinden zich zowel in de stier als in de mannenkop die op de grond ligt. Een hand met de stigmata van de gekruisigde ligt naast de kop, het is een verwijzing naar het lijden van Christus. Dit lijkt te beduiden dat voor Picasso de majestueuze Christus van zijn voetstuk is gevallen. De ogen spreken niet aan zoals de ogen in de San Clementekerk, het leven is eruit verdwenen, het is verplaatst naar de ogen van de stier. Dit duidt erop dat Picasso geen heil ziet in de christelijke symboliek: de Spaanse fascisten hadden er hun staatsgreep mee gemotiveerd en de Katholieke kerk had hen daarin gesteund. Picasso was op zoek naar een andere symboliek om de werkelijkheid te duiden.

De hals van de christuskop ligt op de hoef van het paard. Toeval? Waarschijnlijk niet, want let eens op de spijkers in het hoefijzer, ze zijn een verwijzing naar de spijkers die door Christus’ handen werden geslagen. Het paard vertegenwoordigt hier de actualiteit van het woord, want zijn lijf staat vol met krantenberichten. Symbolisch betekent Picasso’s paard lijdzaamheid en lijden, het paard staat bij hem ook symbool voor de vrouw. Vrouwen worden door hem gezien als ‘suffering machines’. In de biografie van Ariana Huffington (1988) komt het machisme en de zucht naar macht van Picasso – in het bijzonder zijn lust naar macht over vrouwen – ongenadig aan het licht: ‘Hij gedroeg zich in zijn privé-leven op de laagst mogelijke manier door de zwakheden van anderen uit te buiten. Dat maakte deel uit van de macht waarvan hij zo genoot – vrouwen als minderwaardig behandelen en dan kijken hoe ze geleidelijk afstand deden van hun waardigheid en zich gedroegen alsof hij gelijk had en ze minderwaardig waren aan hem als kunstenaar èn minderwaardig waren als mens.’ In een artikel van de Daily Telegraph uit 2016 vertelt Françoise Gilot – ze is dan al ver in de negentig – over Picasso’s sadistische neigingen.

.

Elektriciteit

Amandelvormig is ook de elektrische lamp. Elektriciteit is rond 1900 dè technische sprong voorwaarts. In de amandelvormige lamp is Gods alziend oog te herkennen, het oog dat vaak op plafonds van kerken is afgebeeld, het oog onder wiens toezicht het bombardement op de stad Guernica plaats vond. Het is alsof Picasso zegt: Technische vooruitgang? Dan is God een gloeidraad en de mens bedient de lichtknop.

De Guernica is geen schilderij dat protesteert tegen oorlog, het is een spiegel. De Guernica weerspiegelt de gewelddadige strijd om het bestaan. Picasso ziet oorlog niet als negatief bijverschijnsel of als ontsporing van cultuur. Wezensbepalend zijn in zijn kunst niet de redelijkheid of de deugd, maar de onberekenbaarheid van de natuur. Levenskracht en energie, daar staat de stier symbool voor. En kracht betekent per definitie ook krachtmeting: oorlog. De levenskracht komt telkens sterker uit de strijd.

In de Guernica ligt de kop van christus als een voetnoot op de hoef van het paard en dit is geen toevallige plek. De kop van de lijdende christus en het paard horen bij elkaar, ze zijn voor Picasso de symbolen van een onvermijdelijk lijden. Want bij elke krachtmeting zijn nu eenmaal ook verliezers. De christusfiguur kan het lijden niet voorkomen of ongedaan maken, wel kan hij dienen om het lijden te verzachten en de verliezers te troosten. Maar er is ook aan andere, kwaadwillige kant van de Christus-symboliek. Hij kan, in handen van fascisten, worden gebruikt als dekmantel en ter legitimatie van moreel geweld. Picasso wil in zijn kunst open kaart spelen en hij toont ons de stier en het paard. Het zijn voor hem de meest pure symbolen van levenskracht. Van de Christus van de fascisten, wil hij niets weten.

De stier kijkt hooghartig en het is alsof hij zegt: ‘De natuur, c’ est moi! Ik ben het diepste wezen van alles dat bestaat. Ik ga mijn gang, ik strooi ziekten in het rond, ik heers met aardbevingen en overstromingen. En tenslotte breng ik voor een ieder de dood. Bommen? Hahaha! Ik ben het, de natuur zelf, die de mensheid op de horens neemt.’

Wie naar de amandelvormige ogen en naar lamp kijkt, ziet het verband tussen de natuur en de moderne techniek. De Guernica reflecteert de waarheid van de mens, een mens die zich in de samenleving veilig waant, maar voor wie de waarheid altijd te laat komt. Komt er bijvoorbeeld zoiets als een gemene Corona-griep, dan ligt de wereld plat. Tegen Françoise Gilot zei Picasso in 1944: ‘God is eigenlijk ook alleen maar een schilder of beeldhouwer. Hij heeft de giraffe, de olifant en de kat bedacht. Hij heeft feitelijk geen stijl. Hij probeert alleen maar steeds weer andere dingen.’

Sadisme en cultuur

Grenzen verleggen, je krachten meten, fantaseren, dingen bedenken en uitproberen, kijken hoe ver je kunt gaan. Daarbij vallen onvermijdelijk slachtoffers en je zou het een vorm van sadisme kunnen noemen. Stilstaan bij Picasso’s sadisme biedt meteen de gelegenheid een kritische vraag te stellen over de cultuur in het algemeen. De vraag namelijk of cultuur, opvoeding, vorming, religie, per definitie niet een vorm van wreedheid, een vorm van sadisme is.

Voor een antwoord op deze vraag kun je, om te beginnen, aankloppen bij de christelijke traditie. Daarin wordt geleerd dat er in het begin een paradijs was dat teniet werd gedaan door menselijke ongehoorzaamheid. En Pasen, het christelijke feest van dood en opstanding, zou het begin zijn van een nieuwe toekomst met uitzicht op een nieuw (hemels) paradijs.

Het paradijs is een idee uit lang vervlogen tijden. Alhoewel, het is nog iet eens zo lang geleden dat Darwin zijn evolutietheorie met bewijzen staafde, en mensen die hun gezonde verstand gebruikten, niet anders dan moesten geloven dat de wereld vele miljoenen jaren oud was.

En de middeleeuwse schilder Jeroen Bosch (1450-1516) had hier 500 jaar geleden al een vermoeden van, toen hij zijn Tuin der lusten schilderde. Zijn tuin ademt een onheilspellende sfeer en wie goed kijkt, moet wel concluderen dat het geen echte tuin is, maar een sprookjestuin, een soort Efteling. De realiteit ziet er bij Bosch heel anders uit. Hij denkt namelijk christologisch en stelt zijn tijdgenoten voor het echte leven de christelijke kluizenaars, zoals St. Antonius ten voorbeeld. Het leven van de kluizenaar laat volgens Bosch zien hoe je in het hier en nu moet leven. (En hoe je daarna het hemelse paradijs zult bereiken.)

.

Echter, wie de helletaferelen van Bosch ziet, kan zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat de kunstenaar met veel genoegen de akeligste dingen uitbeeldt. Uit Bosch’ hellebeelden spreekt een onmiskenbaar sadisme, en zijn kluizenaars ogen nogal masochistisch. Mij persoonlijk is het werk van Pieter Bruegel (1525-1569) sympathieker omdat hij de mens in de seizoenen plaatst en in wijdse landschappen. Diens Triomf van de dood liegt er overigens niet om.

Jacques Rousseau

Na de duistere middeleeuwen, kwam de tijd van de verlichting. Eitjes zoeken, het huis lenteklaar maken, ouwe troep verbranden en schone kleren aandoen: het zijn best aardige bezigheden rond Pasen, maar er blijft toch ook behoefte aan diepgang en een diepzinnig ritueel – aldus Sander Pleij, in zijn Mompelen met god, een bespiegeling over de Matthäus-Passion in de Vrij Nederland van 30-3-2013.

Diepzinnige rituelen? Nee! Niet doen! Aldus filosoof Jacques Rousseau (1712-1778). Ga fijn wandelen in de vrije natuur! Rousseau ervoer het op standsverschil gefundeerde normbesef als verstikkend en hij komt met een ander mensbeeld: de mens die van nature goed is maar via opvoeding en normbesef wordt gecorrumpeerd. Rousseau revolteert tegen een christelijk mensbeeld dat berust op zondigheid. De mens van Rousseau is van nature gericht op vrijheid en zelfontplooiing. En later, in de 20e eeuw, met name door het socialisme na de Tweede Wereldoorlog en de studentenopstanden van 1968, is dit mensbeeld de basis geworden van het tegenwoordige democratische bestel.

Rousseau’s mensbeeld is het vertrekpunt van Maarten Doormans essay: ‘Rousseau en ik, over de erfzonde van de authenticiteit’ (2012). Doorman stelt dat Rousseau de profeet is van een IK dat al meer dan twee eeuwen wordt nagestreefd. Een IK dat nog altijd hoog op de agenda staat in politiek, kunst, onderwijs, op tv en in het eigen privéleven. Een IK dat in de greep is van het verlangen naar echtheid en authenticiteit.

Rousseau en ik

Doorman toont aan dat het ‘echte ik’ dat Rousseau beoogde, niet mogelijk is. Het zogenaamde ware ik is in de meeste gevallen kwalijk en zelfs gevaarlijk omdat het verleidt tot volksverlakkerij en consumentisme. Eerlijkheid leidt al gauw tot hypocrisie. En heimwee naar de echte natuur wordt al snel aanstellerij. Doorman beschrijft hoe onze tijd is vastgelopen in dit authenticiteitsstreven en hij vraagt zich af hoe we kunnen ontsnappen aan die erfenis. De uitweg die hij voorstelt is geplaveid met twee begrippen: ‘kwaliteit’ en ‘vooruitgang’.

In plaats van je te richten op de zogenaamde echtheid, zou je moeten kijken naar kwaliteit. En met vooruitgang zou je moeten stilstaan bij het feit dat de geschiedenis een kwalitatieve ontwikkeling laat zien. Dankzij technische ontwikkelingen is de kwaliteit van het leven immers nu beter dan het vroeger was. Cultuur is dus helemaal niet zo slecht als Rousseau meende. En de natuur is ook minder onschuldig dan hij in zijn bekentenissen zegt.

Tijd

Wie in het voetspoor van Doorman kwaliteit kiest boven echtheid, zit wel een probleem. Want hoe moet je die kwaliteit duiden? Is de vooruitgang een doel op zich of heeft het een einddoel? Gaat het alleen om de beweging naar voren, is het een manier van voortgaan? Maar wat als ik geen zin heb in voortgang en liever rondhang in het verleden, of wil verblijven in de tijd waarin ik me bevind? Deze vragen zijn omvattend en niet te beantwoorden in dit bestek. Wel is op voorhand te zien dat als kwaliteit wordt verkozen boven authenticiteit, een bewuste houding tot de tijd belangrijk is. Het hier en nu en de realiteit van het eigen bestaan is niet iets vanzelfsprekends, net zo min als het geloof in een paradijs.

Sein und Zeit

Heideggers filosofie in ‘Sein und Zeit’ (1927) was in dit opzicht een belangrijke stap. Heidegger benadrukt hier de eindigheid van ieders bestaan en het bewustzijn dat de mens confronteert met het niet-zijn. Echter ligt de nadruk bij Heidegger dan toch nog op een vermeende authenticiteit, de oproep vanuit het niet-zijn om er te zijn! De notie van Doormans vooruitgang blijft bij Heidegger verborgen achter het ‘Niets’.

De gewetensvolle nihilist Heidegger richt de aandacht op de zorg om het eigene, maar op vragen gesteld door de dichter Paul Celan over de Holocaust, moest hij het antwoord schuldig blijven. Zijn filosofie cirkelt om de vraag naar het kwalitatieve, maar reikt geen antwoord aan. Het is alsof Heidegger er zijn vingers niet aan durft te branden, sinds hij zich zo enorm vergiste in de NSDAP. De cultuurfilosoof George Steiner uit zijn bewondering voor de wijze waarop Heidegger het filosofische taalgebruik heeft gezuiverd van alle theologische en mythologische symboliek. Hij schrijft: (in: Heeft waarheid een toekomst? 1991): ‘Heideggers zuivering (katharsis) is een van de grootste daden van de geschiedenis van denken en taal. De uitdaging, de provocatie en invloed hiervan zijn enorm en zullen dat blijven. Het valt echter moeilijk te ontkennen dat er ook sprake is van een gevoel van uiteindelijke mislukking. Algemeen bekend is het feit dat Heidegger zelf niet in staat was een definitie te geven van Sein, van Zijn en het zijn van het Zijn. Hij heeft dat zelf toegegeven, en dacht dat in de menselijke taal zelf een radicaal tekort bestond ten overstaan van het Zijn.’ Wie zich onderdompelt in de taal van Heidegger, ontkomt uiteindelijk niet aan het gevoel te worden weggevoerd naar een filosofisch denkparadijs uit de tijd van de Griekse voor-socratici. Bij deze filosofen heeft Heidegger het gevoel dat ze het ‘aanwezen’ van het Zijn nog denkend hebben ervaren. Kortom: Heideggers denken ademt een sfeer van teleurstelling, fatalisme en drama, vanwege het verlies die oorspronkelijke denkervaring.

.

Interesse

Wie de Guernica bekijkt, bevindt zich ergens tussen Kerst en Pasen. Je kunt ook zeggen: je bevindt je er middenin. Dit er tussen-zijn is een andere tijdservaring dan die waarop Heidegger zijn filosofie baseert. Inter-esse betreft een tussen-zijn dat ik eens aanroerde in een essay dat ik in een vorig leven schreef over de Jezus van Frans Kellendonk. (Essays over Jezus, Kok Kampen 1996). Ik schreef toen: ‘Vertrouwen is antropologisch gezien een feitelijk gegeven van menszijn. De mens is van huis uit geen individu, maar een gemeenschapsmens. Derhalve is bijvoorbeeld niet de angst de menselijke grondstemming, zoals in Heideggers filosofie, maar woede is het existentiële basisgevoel omdat de individuele mens zichzelf per definitie als alleen gelaten ervaart. De angst bij Heidegger is te zien als het masker waarachter een van woede vertrokken gezicht schuilgaat, het gezicht van iemand die zich in de steek gelaten voelt. Zouden we Jezus zien als een individu, dan waren we terug bij de woedende gruwelgod van Jesaja, een God die altijd alléén is.’ In mijn essay van toen legde ik uit dat zonder wezenlijke interesse in de figuur Judas, Jezus feitelijk niet bestaat.

De meeste mensen deugen

De tijd staat niet stil, althans niet daar waar iets gebeurt. Kwaliteit en vooruitgang zijn begrippen waarmee iemand z’n leven op scherp zet en zich betrokken weet bij de periode waarin hij zich bevindt. Maar in welke tijd leven we dan? Leeft ieder in zijn eigen tijd? Wie zijn mijn tijdgenoten? Dit zijn lastige vragen waar iemand als Rutger Bregman antwoorden op probeert te geven.

In het boek De meeste mensen deugen (2019) komt Bregman tot de slotsom dat mensen van nature goed menende mensen zijn. Maar helaas, door de invloeden van bijvoorbeeld de goedbetaalde rechtse media, wordt iemands mening verpest. Het klinkt aardig, maar volgens mij gaat Bregman aan de haal met het subtiele vooruitgangsdenken van Maarten Doorman. Bregmans boodschap vertoont gelijkenis met Julie, ou la nouvelle Héloise – de best verkochte roman van de 18e eeuw. In deze briefroman schrijven twee geliefden elkaar over de toenmalige klassenmaatschappij en over authenticiteit als de ware morele waarde in de samenleving.

Bij Bregman spreken de statistieken. Ze tonen aan dat de mens een talrijke diersoort kon worden dankzij zijn sociale intelligentie. Als grote bedrijven nu maar braaf hun belasting betalen, komt het best wel goed. Bregman baseert zich op een vooruitgangsgeloof. Uiteindelijk zijn wij, welmenende mensen, het wel met elkaar eens. Macht, wellust en sadisme hebben geen wezenlijke invloed op de positieve ontwikkeling van de mensheid.

Bregmans conflict in 2019 met Fox Chanel heeft een evangelische ondertoon. Het doet denken aan wat Jezus in Matt. 23 over huichelende farizeeën zegt – een tekst die de protestantse domineeszoon bekend in de oren zal klinken. Bregman denkt erg in  termen van mensheid, maar te weinig in termen van mens-zijn. Ook Maarten ’t Hart is van mening dat de stelling dat de meeste mensen deugen, aanvulling behoeft.

Blijde boodschap

Ik wil het plezier van het applaudisserende publiek bij De wereld draait door niet bederven. Toch zet ik vraagtekens bij Bregmans messiaanse verhaal. Op tv verwijt hij Rutte een visieloze politiek, maar wat wil Bregman zelf? De tijdgeest veranderen! Een ander soort mens! Doen waar je goed in bent! Windmolenparken bouwen in de Noordzee! Ja, er is werk aan de winkel! De klimaatcrisis bedreigt ons! Het water komt! We zitten allemaal in hetzelfde schuitje!

Waarom wil iemand zo nodig ‘de mensheid’ redden? Ik ben niet bang voor klimaatverandering, of het stijgende water. Mensen zullen, intelligent als ze zijn, wel oplossingen verzinnen. Op Groenland is de komende eeuwen ruimte zat. Wat wel zorgen baart, zijn de hordes op hol geslagen mensen – nu nog veroorzaakt door een paar idioten, maar straks door het stijgende water wereldwijd. Het vooruitzicht dat klimaatverandering volksverhuizingen teweeg brengt – en nieuwe oorlogen – is zorgwekkend. De geschiedenis leert namelijk dat machtswellustelingen dan komen bovendrijven. Ze krijgen, en grijpen hun kans en veroorzaken de ergste dingen. Niet alle mensen deugen. De meeste mensen zijn gewoon maar volgzame mensen. Bregman profeteert een kuddementaliteit.

Ik zou de kwaliteit van Doorman willen koppelen aan interesse. In wie ben je geïnteresseerd en in wie niet? En waarom? Die vraag is interessanter dan de dooddoener dat de meeste mensen deugen. Windmolenparken bouwen? Akkoord. Tegen inlevering van je bullshit-job een basisinkomen ontvangen – en een toegangsbewijs voor de ark van Noach? Prima, ik houd wel van een Don Quichotte die niet bang is dat hij tegen windmolens zal aanvaren. Maar als kwaliteit telt, is niet per definitie de stem van de meerderheid of de massa bepalend. Mij interesseert de massa in elk geval weinig. Bregman focust wel op de massa en hij vergeet dat het voor een sadist niet uitmaakt met wie hij samen in het schuitje zit, als hij zich maar kan uitleven.

.

Pasen

Voor mij is Pasen niet een paar vrije dagen, maar een gat in de tijd. Het is een depressief stemmend sadistisch kunststuk, een masochistische deelname aan de bestaande kalender. Dit jaar krijg ik er gelukkig weinig van mee dankzij de Corona-griep. De confrontatie met een volksevenement als The Passion blijft me bespaard. Zo’n evenement herinnert aan een sadistische, in z’n paradijselijke scheppingstrots gekrenkte oppergod waarvan nog velen menen dat hij het beste met mensen voor heeft. Oppervlakkige lezers zijn het. Wie het Evangelie beter leest, ziet al snel dat de lijdensgeschiedenis een flinterdun verhaal is.

De Evangeliën zouden berusten op de ‘waargebeurde’ geschiedenis van Jezus. Echter, literair Bijbelonderzoek heeft laten zien dat het composities zijn van mythologische puzzelstukjes. Een soort kubistisch kunstwerk dus, waarin je niet één waarheid, maar allerlei waarheden kunt zien. De climax van het lijdensverhaal bestaat uit de confrontatie tussen twee opponenten, te weten Jezus en zijn leerling Judas. De laatste verraadt zijn leraar en verhangt zich dan omdat hij spijt heeft van zijn verraad. Jezus wordt twee nachten later opgewaardeerd van mens tot god. Je zou mogen verwachten dat de traditie waardering heeft voor de sleutelrol die Judas in dit gebeuren speelt. Echter, alleen de opgewaardeerde oogst lof.

Een man die wordt gemarteld en dan doorstoken aan een kruis, het lijkt wel een stierengevecht! Deelnemers en toeschouwers van The Passion zijn vaak tot tranen toe geroerd. Waarom? In seculier jargon is het antwoord: ‘Je ziet het offer dat je brengt als individu, we zijn immers allemaal mensen.’ Op mijn vraag: wat voor offer dan, en voor wie? blijft het antwoord uit. Pastoors en dominees snellen hun half-gelovigen te hulp en verklaren dat het God zelf was die tot inkeer kwam. Hij offerde zichzelf, via zijn Zoon die als mens alle zonden op zich nam. Halleluja.

Vrijwel niemand geeft zich rekenschap van wat er in Judas om gaat. Niemand? Jawel, Bach! Bach deed een poging. In zijn Matthäus-Passion zingt zijn Judas: ‘Gebt mir meinen Jesum wieder.’ Bij Bach vergelijkt Judas zich met de verloren zoon die spijt heeft van zijn besluit. Kortom, een alleszins menselijke Judas. Maar de kudde hijst liever hun opgewaardeerde herder op het schild en heeft geen boodschap aan het menselijke.

Bach

Friedrich Nietzsche sloeg eind negentiende eeuw het imago van God aan diggelen. Ook al was de Bijbel tot die tijd dé bron voor letteren en kunsten, Nietzsche nagelde het christen­dom aan de schandpaal en noemde het ‘een grote vloek, een onsterfelijke schandvlek voor de mensheid’. Grote vraag: hoe kan het dat diezelfde Nietzsche verrukt was toen hij voor het eerst de Matthäus-Passion van Bach hoorde? In één week tijd beluisterde hij haar drie keer en schreef: ‘Wie het christendom volledig heeft verleerd, beluistert hier regelrecht het klank geworden evangelie.’

Wat maakt toch dat niet-gelovigen in vervoering raken van deze gezongen vertelling uit de Bijbel? Misschien is het puur de muziek? Maarten ’t Hart vroeg zich eens af of hij de heilige drie-eenheid God, Jezus, Heilige Geest niet had vervangen door Bach, Mozart en Schubert – aldus wijlen Martin van Amerongen in ‘Zijn bliksem, zijn donder – over de Matthäus-Passion van J.S. Bach (1997) – waarin hij ook nog opmerkte: ‘Misschien heeft Bach zijn oeuvre niet aan God te danken, maar dankt God zijn bestaansrecht aan Bach.’

Voor mij is violiste en concertmeester Carla Leurs een held. In dit fragment van de Mattheus Passion speelt zij de sterren van de hemel. Aan haar ligt het niet, zij krijgt voor Judas die Jezus wel vrij. En ze doet het gewoon! Als onverschrokken musketier werpt ze zich in de strijd . Met haar Judasdans bevrijdt ze Jezus uit de handen van de machthebbers. Hij is vrij! En dan? Dan vond het mysterie van de opwaardering niet plaats. En is er door Bach dus ook nooit een Matthäus-Passion gecomponeerd!? Hoe kan dit?

Ik beschouw de opwaardering als een mythologisch spel waarin de tijd op zichzelf vooruitloopt en zich vervolgens herhaalt, totdat het zich heeft laten inhalen. In de inter-esse werpt iemand zich met passie en kundigheid in de strijd van het opwaarderen. Een eindeloze herhaling, die, wanneer ze wordt meegemaakt en beleefd, is te ervaren alsof je met jezelf en de tijd samenvalt. Het is te zien en te horen in het vioolspel van Carla Leurs. Persoonlijk spreek ik liever niet van mysterie, maar van empathie, passie en muzikaal genie. Het spel van Carla Leurs is geniaal. Maar er is meer. Zij is een vrouw, en daarmee verwijst ze ook naar Anna Magdalena, de tweede vrouw van Bach.

Zij was muzikaal zeer begaafd en gaf een veelbelovende carrière als sopraanzangeres aan het hof op en trouwde met de componist. Het staat vrijwel vast dat ze zich met Bachs composities bemoeide en dat zijn beste stukken zo tot stand kwamen. Ik vermoed dat zij ook de hand heeft gehad in de liefdevolle uitwerking van de persoon Judas in de Matthäus-Passion. Je hoort weinig over haar, toch is er in 2018 een film over haar gemaakt. En daarom beschouw ik, als aanvulling op wijlen Martin van Amerongens veronderstelling dat god zijn bestaan te danken heeft aan Bach, het vioolspel van Carla Leurs als metafoor voor de vergeten vrouw van god.

Anna Magdalena baarde 13 kinderen. Slechts zes ervan overleefden hun jonge kinderjaren. Ze begroef er dus zeven. In het privé Notenbüchlein van de familie Bach, dat bewaard is gebleven, staat het lied Schlummert ein ihr matten Augen. Ik hoor in het lied de weerklank van Anna Magdalena’s gemoed. Ze was ook begaan met de opvoeding van de 4 kinderen uit Bachs eerste huwelijk die nog in leven waren. Ze was 48 jaar oud toen Bach stierf, en weigerde te hertrouwen opdat ze het voogdijschap zou behouden over haar minderjarige kinderen. Samen met haar twee jongste dochters van 8 en 12 vond ze onderdak bij vrienden. Ze stierf op 58-jarige leeftijd, waarschijnlijk in erbarmelijke omstandigheden zoals een dodenregister suggereert.

.

Moderne mens  

De Matthäus-Passion zal in Picasso’s oren sentimenteel hebben geklonken. Hij hield niet van muziek, daar zijn alle biografen het over eens. Muziek die hij nog enigszins kon waarderen, was Spaanse flamingomuziek. Laten we aannemen dat Picasso inderdaad de sadistische klootzak was die Arianna Stassinopoulos Huffington in haar biografie beschrijft. Dat hij iemand was die vrouwen bewonderde om hun uiterlijk, maar ze voor het overige minachtte, of niet begreep. Dat hij in de wereld wrede krachten aan het werk zag tegen wie hij zich met zijn schilderkunst wilde verweren. En dat hij, naarmate hij ouder werd, paranoia werd en zich overleverde aan de manie van occulte verklaringen.  

Picasso’s karakter is dan een mooi exempel van de moderne mens: iemand die zichzelf graag ziet als een vrije levenskunstenaar. Vrij, maar meer en meer gestrest en in gevecht met de demonen van zijn tijd. En antwoorden zoekend in bijvoorbeeld astrologie of in communicatie met overledenen. Van Andreas Kinneging verscheen dit jaar het boek ‘De onzichtbare Maat’, waarin hij de demonen van onze tijd ontmaskert. Hij bouwt voort op de kritiek die Maarten Doorman al uitte op de romantiek. Kinneging ziet in de Verlichting nog een tweede oorzaak van misstanden.

De Verlichting

Volgens Kinneging berust de Verlichting op materieel denken, dat wil zeggen een toename van macht over de materie. Steeds betere technologie, steeds betere gezondheidszorg. Verlichtingsdenkers zijn globalisten, en de mondiale markt geeft voorspoed. De materialist ziet de psyche als een afgeleide van het lichaam. Voor de Verlichting is de mens homo economicus. De verlichtingsrationaliteit is in haar uiterste consequentie nihilistisch. Maar anderen, zoals Plato, meenden dat alles begint met geest of bewustzijn.

Welk antwoord draag Kinneging aan? In zijn essay in De Groene van 12-2-2020 zegt hij: ‘Anno nu zijn we vrijwel geheel modern. Het overgrote deel van de westerse bevolking heeft geen idee meer waar het christendom en de antieken voor staan, laat staan het gevoel dat ze maatgevend zouden moeten zijn. Verlichting en Romantiek leveren de vigerende mens- en wereldbeschouwingen, ook al zijn maar weinigen zich hiervan bewust, omdat het historisch besef bij de meeste mensen vrijwel geheel ontbreekt en de mens- en wereldbeschouwing van Verlichting en Romantiek zo alledaags en gewoon zijn geworden. Net zo gewoon en alledaags als het water dat is voor de twee jonge vissen uit de grap van David Foster Wallace: twee jonge vissen zwemmen in het water en komen een oudere vis tegen, die ze begroet met de woorden: ‘Goedemorgen, jongens, hoe is het water vandaag?’ Waarop de ene jonge vis de andere aankijkt en vraagt: ‘Wat is in hemelsnaam water?’

Kinneging laat zien dat Verlichting & Romantiek samen nu het nieuwe, vanzelfsprekende geloof vormen van de overgrote meerderheid, net zoals dat vroeger het christendom was. Met dit verschil dat het moderne geloof zich er niet van bewust is een geloof te zijn. Laat staan dat de gemiddelde gelovige zou beseffen wat de historische wortels zijn van zijn geloof. In beide opzichten was het christelijk tijdperk ‘verlichter’.

Volgens Kinneging moeten we opnieuw aandacht hebben voor de oude Europese Traditie. De maatschappij was altijd een gemeenschap: de natuurlijke leefwereld van de mens. Plat gezegd komt zijn betoog erop neer dat hij meent dat het Rijke Roomse leven zo slecht nog niet was. Het klinkt eerlijk gezegd alsof ik Frans Kellendonk weer hoor die deze toon dertig jaar geleden ook aansloeg. Wat wil Kinneging precies? Wil hij soms terug naar een klassenmaatschappij? Mijns inziens grijpt hij te gemakkelijk terug op een ‘gemeenschapszin’ uit het verleden. Ik vrees dat hij zich daarmee in het politieke vaarwater van een populist als Thierry Baudet begeeft.

.

In het licht van Picasso

In kunstkritieken wordt gewezen op het verband tussen het Amerikaanse vrijheidsbeeld en de Guernica. Meer specifiek: de overeenkomst tussen dat vrijheidssymbool en de vrouw met haar olielamp. Zij komt van boven met een lamp de ramp bijlichten. Die olielamp is overbodig, want het elektrische licht schijnt al volop. Picasso speelt hier met symbolen en stelt de kijker voor een raadsel.

Het Amerikaanse vrijheidsbeeld is bekend. Daar staat ze, aan de oever, een trotse vrouw die haar kinderen verwelkomt. Ze wijst ze de weg en moedigt hen aan. In de Guernica kruipt Picasso onder haar huid. Wat ziet hij? Niet de trotse draagster van het licht. Niks toonbeeld van bewustzijn en zelfvertrouwen. We zien een mens met een ouwe lamp die achter de feiten aanloopt. In de Guernica schildert Picasso zijn kritiek op het populaire vrijheidsdenken. Hij drijft de spot ermee en speelt met de symboliek. Wie terugkijkt van de Guernica naar het Vrijheidsbeeld, vraagt zich af of die trotse vrijheid niet een doornenkroon op het hoofd draagt.

Opnieuw Pasen

Het thema van Pasen plaatst Picasso in het perspectief van een voor-christelijk Spaans ritueel: de corrida, het stierengevecht. In de schetsen en tekeningen die hij heeft gemaakt, is niet duidelijk welke verbanden hij precies legt. Enerzijds lijkt hij aan te geven dat het drama van het lijden vooral iets is wat de vrouw (het paard) betreft. Dit is bijvoorbeeld te zien op een schets waar het paard voor het kruis neerstort. Maar zodra de christusfiguur als man herkenbaar is, lijkt hij te worden gedragen door een stier. Op die schets vormt de gebogen, ronde horen van de stier een klein vrouwelijk tegenwicht tegen de stekelige baard en de puntige doornenkroon.

.

Het blijft raadselachtig en ook bedenkelijk dat Picasso’s stier in de Guernica van het lijden gevrijwaard lijkt te zijn. Die stier is Picasso zelf. Zo’n vrijwaring doet denken aan een misplaatst soort heldendom dat ook de Nazi-ideologie niet vreemd was. Bedenk dat de corrida het ritueel is dat Picasso altijd in gedachten had: een stier die getergd is en vecht voor zijn leven. Hij doet zijn uiterste best het onvermijdelijke zo lang mogelijk uit te stellen. Het is Picasso’s eenzame gevecht. Een rituele maskerade bovendien, want in de vrije natuur komen stierengevechten niet voor. Menig biograaf benadrukt dat Picasso een gezelligheidsmens was, maar wie achter het gezelligheidsmasker kijkt, ziet een blauwe periode die nooit is overgegaan.

Masker

Niet voor niets was Picasso onder de indruk toen hij in 1905 de Afrikaanse maskers zag. Het was een openbaring, hij begreep dat zijn schilderijen maskers zijn. Zijn schilderen werd een manier om de beangstigende realiteit op een afstand te houden. Kunst, cultuur en religies zijn ook maskers. Een menselijk verweer tegen de onberekenbare, wrede natuur. Spiegels die het kwaadwillende reflecteren en afschrikken. Spiegels ook waar mensen elkaar in kunnen herkennen.

De biograaf John Richardson kende Picasso persoonlijk en schreef een vierdelige biografie over de kunstenaar. Hij vertelt dat hij Picasso meer als een sjamaan of schilderende medicijnman zag dan als beeldend kunstenaar.

.

.