
.
Hoe diep en hoe ver moet een mens gaan om de aard van zijn wezen te doorgronden? En hoe verloopt die reis door het collectief bewuste dat geschiedenis heet? Waar begint de tocht en waar kom je uit? Voor Picasso ligt de oorsprong 30.000 jaar terug, in Noord-Spanje, in de grot van Altamira. Hier werden grotschilderingen ontdekt in 1879. De wereld stond op zijn kop, een strijd ontbrandde tussen historici en de kerkelijke autoriteiten omdat het Bijbelse scheppingsverhaal ter discussie stond. De film Finding Altamira (2016) vertelt het dramatische verhaal van de amateur-archeoloog en zijn dochter, die de prehistorische schilderingen ontdekten.
Oer-schilder
Picasso zou gezegd hebben, nadat hij de grot had bezocht en weer buiten stond: ‘Alles na Altamira is decadentie.’ Hiermee aangevend dat de ware schilderkunst in Altamira te bewonderen is en dat alles erna een aftreksel is van deze oer-schildering. Echter, Picasso’s vermeende uitspraak, vaak geciteerd, gekopieerd en opnieuw geciteerd, maakt deel uit van de Picasso-mythe. Hij heeft het nooit gezegd, blijkt uit nader onderzoek van Paul Bahn. Picasso heeft de paleolithische grotschilderkunst nooit met eigen ogen gezien!
Waarom zou hij ook? Hij was er de man niet naar om in de schaduw van een ander te staan. Waarom een kille grot bezoeken als je de oer-schilder in levende lijve bent? Hij zag het zo: het wezen van de schilderkunst kwam via hem aan het licht. En ook via hem kon je zulke grotschilderingen pas goed bewonderen. Gek genoeg heeft hij deels nog gelijk ook, maar anders dan hijzelf dacht. Daarover gaat dit stuk.
.

Gemiste kans
Niet dat Picasso de prehistorische kunst niet kende, of negeerde. Hij sprak er wel eens zijn waardering over uit tegenover Sabartes. Hij verwijst dan naar reproducties waarop hij zag hoe fraai het reliëf en het lijnenspel op de rotswand was benut. Hij noemt de schilderingen ook als hij in 1952 zijn eigen grotkunst maakt in Vallauris. Hij stelt zich dan voor dat bezoekers zijn werk in het donker komen bekijken, bij kaarslicht of met toortsen.
Wat zouden de grotschilderingen hem hebben gedaan als hij ze wel zou hebben bezocht? Op de rotswanden in de grotten van El Castillo in Spanje zijn met rode oker handafdrukken aangebracht. De afbeeldingen zijn 40.000 jaar oud en gemaakt door Neanderthalers. Als hij was gegaan, had hij kunnen proberen de tijd te overbruggen. Zou hij geraakt zijn geweest door de uitgestoken handen?
In de laatste jaren is enorm veel bekend geworden over deze vroege mens. Met deze laatste kennis is meer inzicht ontstaan in de gelaagdheid van de menselijke voorgeschiedenis. (Ik schreef eens over de gelaagdheid van de tijd in Verwoest Huis op Noord). Een gemiste kans voor Picasso, zeker als je weet hoe bedroevend het resultaat was van zijn eigen grotschildering in Vallauris. (zie: Picasso, zeg maar).
Iemand als de Nederlandse Cobra-kunstenaar Karel Appel deed het beter. Hij schildert, kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, nadat hij een treinreis door Duitsland maakte, zijn Vragende Kinderen. Op stations had hij kinderen zien bedelen om geld en eten. Hun lot verwerkte hij in een wandschildering. De kinderlijke vormen appelleren aan het gevoel. Toen Appel de schildering maakte in de kantine van het toenmalige stadhuis van Amsterdam, kwamen de ambtenaren in opstand. Ze vonden het onvolwassen kunst. En de grote, vragende ogen van de (Duitse!) kinderen verdwenen achter een wand, ze werden pas in 1959 weer onthuld.
.

Gevoel
Picasso volgt een andere weg. Hij maakt kunst op grond van erotiek en een volwassen cultuurfilosofie. Twee zielen huizen in zijn werk: die van de individualistische revolutionair, naïef, vol gevoel en met een niet te stuiten ontginningsdrift; en die van de volwassen traditionalist die onderzoekt hoe zijn kunst in de traditie is ingebed. De ziel die stelselmatig ontbreekt, is die van de empathische interesse.
Picasso’s kunst mist een levensgevoel dat je bijvoorbeeld wel ziet in schilderijen van Rembrandt. J.H.W. Veenstra (Picasso, een recapitulatie, Tirade 1967), zegt: ‘Bij Picasso zie ik buiten het technische artistieke element om heel weinig van dat wijzigen en rijpen. () Picasso is een instinktmens, die wel graag theoretisch formuleert, en dat liefst ietwat cryptisch om ook de kunstvlo aan zijn trekken te laten komen, maar die zich in theoretisch opzicht nauwelijks heeft verdiept. Een lezende Picasso komt in geen enkele beschrijving over hem voor en omdat geen instinkt altijd alles levert, blijft zijn visie, zelfs bij zijn wildste en meest gedurfde experimenten, door de côterie bepaald.’
Veenstra vertelt dat hij, toen hij de Guernica in 1955 zag, teleurgesteld was. Hij kende het schilderij en had zich aangepraat dat hier de tekentaal een indringend expressieve kracht had gekregen. Echter: ‘Toen ik, met zelf enige oorlogservaring achter de rug, tegenover het doek stond, viel het – of ik – door de mand. Het verschrikkelijke gebeuren wordt er niet vertaald in een passend sentiment. Het blijft atelierverdriet.’
De vergelijking die Veenstra maakt tussen Picasso en Rembrandt, lijkt op die van mij tussen Picasso en Karel Appel. Er is liefde voor de kunst bij Picasso, maar het ware sentiment, liefde voor de liefde, ontbreekt.
.

Guernica
Kijkend naar de Guernica gebeuren er twee dingen: je betreedt het psychedelische oorlogsfront dat zich in Picasso’s hoofd bevindt, en je waant je in een grot uit de oertijd. Kijken naar de Guernica betekent een mentale tijdreis maken, je gaat terug naar het begin van de schilderkunst. Dankzij de symbooltaal in Picasso’s schilderkunst kan dat. En toch bereik je de oertijd niet, want onderweg gaat de tijdmachine stuk. Why?
Is het omdat Plato ons onderweg aanspoort de grot zo snel mogelijk te verlaten omdat de ware werkelijkheid zich erbuiten bevindt? Ik denk dat de prehistorische schilders heus wel wisten dat hun beesten op de wand niet de echte dieren waren. Kant houdt ons voor dat al onze kennis van de werkelijkheid in de krochten van onze kop zit en dat de werkelijkheid zelf onkenbaar blijft. Dat pleit ervoor om de prehistorische bioscoop zeker te bezoeken, al was het maar om je bewustzijn van het bewustzijn aan te scherpen.
In de Guernica worstelt taal met zichzelf. Het woord licht is er zelfs met zichzelf in strijd: zie de oude olielamp die het opneemt tegen een elektrisch verlicht heden. In Picasso’s taal blijft de tijdreis steken omdat niets meer is wat het is. Het paard is geen paard, de stier geen stier, de moeder met een dood kind geen moeder. Wat is er dan wel? Er is alleen nog taal waarin iets onzichtbaars zegbaar wordt, bijvoorbeeld dat het paard de psyche is van een mens die onschuldig lijdt.
Picasso’s tijdreis mislukt omdat er een barrière is tussen toen en nu. Zijn schildermachinerie kan die barrière niet overbruggen. Het is de taal, de letters: zij zijn de spelbrekers. Ze maakten dat de mens is veranderd in iemand met een dubbelganger in het hoofd, een stem die altijd met je meedenkt, je aanmoedigt, wegwijs maakt, bekritiseert. Zonder die dubbelganger en zijn letters was er ook geen vooruitgang en techniek.
.

.
Taal zorgt voor vooruitgang en maakt de mens tot wat hij is, en toch… hoe komt het dan dat die oude paarden mij aanspreken en ontroeren? Hoe komt het dat de Guernica gekunsteld is, om niet te zeggen hysterisch in vergelijking met hen? Ze hebben niets te betekenen, hoeven niks te zeggen, gaan nergens heen. Ze staan daar maar op de rotswand in Chauvet. Ernstig, ingetogen, guitig. levensecht afgebeeld, ze hadden gister getekend kunnen zijn. En toch zijn ze duizenden jaren oud, las ik.
Is dat het? Is het de tijd die me raakt? Ik denk het, want als ik de tekening in een boerenschuur had gezien, zou ik alleen hebben gedacht: goh, wat leuk, knap gedaan die paarden. Maar nu vormen ze een brug en via hen beeld ik me in dat ik in contact ben met een andere wereld. En feitelijk is zo’n contact met een andere wereld het wezen van elke religie. Je voelt dat geduld wordt beloond en dat je samenvalt met iets of iemand. En je hoeft niets te zeggen omdat die dubbelganger je omhelst in het onzegbare.
Helaas lukt dat met Picasso niet. Het lukt alleen als je taal dingen laat zeggen waar hij zelf nieuwsgierig naar wordt. Wie taal weet te verbazen, begrijpt wat ik bedoel. Welke tuinman houdt er niet van iets te oogsten wat hij niet heeft gezaaid?
.