
.
Bedenk een gezicht bij tweeduizend jaar christendom. Hoe kijkt zo’n gezicht? Angstig? Trots? Verbaasd? Tevreden? Ontgoocheld? Gekweld? Zeg het maar. Picasso zoekt het antwoord en vindt er meerdere. Zijn antwoorden onderkennen niet het gezag dat sinds de Verlichting aan woorden wordt toegekend. Het motief van de Verlichting zou ik omschrijven als: ‘Woorden kunnen wachten, maar gezichten wachten niet. Vlees bederft, dus er is haast. Verf conserveert, maar dan nog: ‘t vervaagt, geschilderde gezichten sterven langzaam. Dus wachten woorden af, want zij verwachten te beërven.
Het motief van de verlichting is de rede die de waarheid in pacht heeft. Tenminste, dat denken woorden. Picasso breekt met dit motief en stelt zich in dienst van de gezichten. Dat wordt voor het eerst goed zichtbaar in zijn blauwe periode. Hij schildert dan gezichten van armen en misdeelden die hem omringen. Na enkele jaren ontdekt hij de bezwerende functie van maskers en experimenteert met avatars. Die vormen een beschermend harnas waarmee hij zich beschermt tegen het schrijnende in de wereld. Later deed David Bowie (1964-2016) in de popmuziek iets vergelijkbaars. In zijn afscheidssong Lazarus speelt hij de dood die optreedt als een ontluisterende woordenerfenis. De ondertoon van de avatars van Bowie en Picasso stemt overeen.
.

Masker
Na zijn blauwe periode kijkt Picasso naar gezichten alsof het maskers zijn en hij wil weten wat zich achter die maskers bevindt. Wat mensen zeggen en denken te denken (bewustzijn) boeit hem matig. Meer geïnteresseerd is hij in wat iemand voelt en niet kan zeggen (onbewuste). Zijn werk ontstaat vanuit de onzichtbare gevoelswereld, zijn schilderslinnen wordt van binnenuit de huid van zijn persoonlijkheid.
Een jongen die Pegasus leidt, een harlekijn, een minotaurus, een centaur, een schilderende Rembrandt, een musketier: het zijn de avatars die hij gebruikt in bepaalde periodes in zijn leven. In de jaren dertig is zijn avatar de minotaurus, of stiermens. Hij richt in 1933 met de Parijse surrealisten het blad Minotaure op. Met zijn vriend en schrijver Apollinaire (1880-1918) en de filosoof George Bataille (1897-1962) kijkt hij achter het masker van de tijd en zoekt in voor-christelijke culturen naar de symboliek van de stier.
Egyptisch
Als hij de Blauwe periode achter zich laat, krijgt hij bekendheid en wordt zijn werk meer gewaardeerd. In 1908 organiseert hij, samen met de avant-garde schilders, een banket voor de bejaarde schilder Henri Rousseau (1844-1910). Dat banket is eigenlijk een grap, maar Henri heeft het niet door en ziet het als een grote eer. Hij begon laat met schilderen, pas na zijn 40e jaar. Kunstkenners vonden hem een prutser, maar zelf geloofde hij heilig in zijn werk.
Tijdens het banket gaat er van alles mis, zo is er niks te eten omdat de bestelling niet op tijd was doorgegeven. Dat mag de pret niet drukken, Henri is verguld met alle aandacht. Beroemd is zijn uitspraak tijdens het feest: ‘Picasso, jij en ik zijn de grootste schilders van onze tijd. Jij in de Egyptische stijl en ik in de moderne.’ Picasso lachte hem achter zijn rug uit. Henri stierf twee jaar later in armoedige omstandigheden en mocht niet meer meemaken hoezeer zijn werk daarna werd gewaardeerd. Apollinaire zorgde voor een steen op z’n graf.
.

Wat bedoelde Rousseau met ‘de Egyptische’ stijl? Er zijn meerdere verklaringen. D.C. Rich (1942) meldt dat Rousseau er excellente kunst mee bedoelde binnen de Westerse kunsttraditie, een traditie die begon in het oude Egypte. Zijn eigen werk zag hij als totaal nieuw en niet in die traditie passen, dus noemde hij die eenvoudig ‘de moderne stijl’. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat hij in Picasso’s atelier het schilderij Les Demoiselles zag staan. Wellicht zag hij een overeenkomst met de amandelvormige ogen die de oude Egyptenaren schilderden.
.

Jonathan Jones suggereert (in: The Guardian 2005) dat Picasso jaloers was op de naïviteit van Rousseau. Henri schilderde onbevangen, had geen last van scepsis of ironie. Van de opbrengst van zijn schilderijen kon hij niet leven, hij verdiende de kost als douanier. Maar hij geloofde rotsvast dat hij was geroepen tot het kunstenaarschap. Toen de avant-garde kunstenaars een grap uithaalden en hem ridderden met medailles, had de 62-jarige Henri de grap niet door, hij meende oprecht dat ze in hem een belangwekkend kunstenaar zagen.
Guernica

Jones meent dat Picasso, toen hij in 1937 de Guernica schilderde, zich spiegelde aan het geloof van Henri. Met de Guernica betrad hij het politieke speelveld en hij moest zichzelf voor de gek houden: hij moest echt geloven dat een kunstenaar iets kon betekenen op het niveau van de wereldpolitiek. Dat geloof ontleende hij aan een oude dwaas die allang dood was en om wie hij zo had gelachen.
De Guernica is dan ook een ode op die naïeve malloot Henri. Kijk eens naar Henri’s schilderij De Oorlog: ze draaft als een jonge vrouw te paard over het slagveld. Haar gebroken zwaard is in de Guernica in handen van een man en het ros is geraakt door een vliegtuigbom. De oorlog te paard is in een luchtstrijd veranderd, de heldhaftig opgehouden strijdfakkel wordt een walmende olielamp in elektrisch licht.
Traditie en stijl
De stijl van Rousseau staat op zichzelf en laat zich niet verantwoorden binnen de traditie van de schilderkunst. Picasso zoekt die verantwoording wel. Hij gebruikt beelden en symbolen uit de traditie bewust en geeft er zijn eigen, persoonlijke draai aan. Zijn werk is Egyptisch te noemen, want hij past in de traditie van de schilderkunst vanaf het oude Egypte. Zijn stier refereert aan de Heilige Apisstier van Memphis die werd gezien als de aardse belichaming van de god Ptah. Deze schiep de mens op zijn pottenbakkerswiel, vormde ze uit klei en blies er een goddelijke vonk in (vergelijk het Bijbelse scheppingsverhaal). Van Ptah werd gezegd dat hij de wereld schiep ‘met gedachten uit zijn hart en woorden van zijn tong’
.

De betekenis van de stier Apis ging in latere tijden over in de mythe van Osiris, god van dood en wederopstanding. Op de rug van de stier werd de mummie van een gestorvene ten grave gedragen. Osiris was de god van het koningschap en de personificatie van de vruchtbaarheid van het land en de vegetatiecyclus. Als heerser over het dodenrijk schonk hij nieuw leven aan hen die de onsterfelijkheid hadden verdiend door een zuivere levenswandel.
Zuivere levenswandel
Het geheim van de zuivere levenswandel is het hoofdthema van de Mithrascultus in de Romeinse tijd. In de 1e eeuw v.Chr. is de god Mithras razend populair onder de Romeinse soldaten. Via de legioenen verspreidde de religie zich snel over het hele rijk, ook in Nederland. Onder de kerk in Elst bijvoorbeeld, zijn resten gevonden van een Mithras-tempel en in Rome had de god minstens vijftig heiligdommen. Alleen mannen konden lid zijn. Daarin verschilde de Mithrascultus met de vroegchristelijke gemeenschappen waarin vrouwen wel welkom waren. Mithras was een soldaten god. Het belangrijkste ritueel was het slachten van een stier. Deze symbolische handeling was een herhaling van de kosmische stier die Mithras doodde en waarmee hij de strijd tussen goed en kwaad had beslecht.
.

Mithras
De god Mithras is tegenwoordig onbekend en dat is jammer, want hij staat aan de wieg van het Christendom. Bedenk dat Mithras werd geboren uit een maagd, dat er herders aanwezig waren bij zijn geboorte en dat drie wijzen hem eer kwamen bewijzen na het volgen van een ster, en je weet waar het kerstverhaal zijn oorsprong vindt. De grote feestdag was 25 december, de dag van de wedergeboorte van het licht. Mithras stond na drie dagen op uit de dood. Een maaltijd maakte deel uit van de rite. Op een Mithras-altaar is de inscriptie aangetroffen: ‘Gij hebt ons verlost door het vergieten van het eeuwige bloed’.
Mithras draagt een Frygische muts ten teken dat hij niet gebonden is aan het materiële. De muts is ook te zien op het schilderij van Delacroix: De vrijheid leidt het volk (1830). De drager van de muts is Marianne, de aanvoerdster van de Franse revolutionairen.
.

Corrida
Het Spaanse stierengevecht vindt zijn oorsprong in de Mithrascultus uit de Romeinse tijd. En Picasso is ondenkbaar zonder de corrida. Dit ritueel was voor hem belangrijk omdat het voor hem de dubbele essentie van het leven invoelbaar maakte: de wil en het gevecht om te overleven, inclusief de noodzaak om daarbij te doden.
Zijn vader nam hem er van jongs af mee naartoe – zoals vaders nu hun zonen meenemen naar een voetbalstadion. In het hoofd van menig voetbalfanaat gaat het er overigens een stuk woester aan toe dan bij de toeschouwers van een stierengevecht, aldus Rudy Kousbroek. In zijn essay ‘De noblesse van het stierengevecht’ stelt hij het machogedrag van een bepaald slag jochies aan de kaak. En het zijn overigens niet altijd jochies, er zijn ook vrouwelijke stierenvechters (Christina Sánchez). Kousbroek ziet wel een overeenkomst die ze delen: ‘Ze hebben allemaal dezelfde nare rotkop. Diezelfde uitdrukking van zelfingenomen woede jegens een dier, die daarginds in het zonnig Spanje voor Castilliaanse trots doorgaat.’ (in: Opgespoorde wonderen, 2007).
Picasso interesseert zich niet voor een elftal met keeper en opgepompte bal. Zijn voorkeur gaat uit naar de matador met de rode muleta en een levensgevaarlijke stier. Het kan geen toeval zijn dat een streng katholicisme èn het stierengevecht tezamen vast verankerd zijn in de Spaanse cultuur.
Kruisiging

In 1903, hij is dan 21-jaar, tekent Picasso een ingetogen christus aan het kruis. Er spreekt eerbied uit de tekening, maar op zijn 48-ste, hij heeft dan onder andere Mithras leren kennen, schildert hij De Kruisiging (1930). Mithras is er te herkennen aan de Frygische muts naast het kruis. Het is een ontluisterend schilderij als je het vergelijkt met de manier waarop hij het christelijke thema vroeger tekende. De sfeer in De Kruisiging is agressief en carnavalesk. Het is de sfeer die dan in zijn huwelijk met Olga heerst.
In 1918 vond te Parijs in de Russisch-Orthodoxe kerk de huwelijksplechtigheid plaats. Twaalf jaar later drijft hij de spot met die plechtigheid en houdt tegenover Olga de schijn op. Het huwelijk met haar is een farce geworden, hij heeft al een paar jaar een verhouding met de jongere Marie-Thérèse.
.

De heilige hangt sip kijkend aan het kruis. Olga is een spookachtig wezen dat zich aan de gekruisigde vastklampt. Aan de voet van de hemelladder liggen de lijken van hen die deze ladder zo nodig wilden beklimmen, Picasso zelf heeft een voet tussen de deur en glipt het huis uit. Olga ziet niet hoe hij feest viert met Marie-Thérèse. In Joh. 19:24 staat dat Romeinse soldaten dobbelden om de kleren en het onderkleed dat Jezus droeg. Dat ondergoed heeft op het schildersdoek de vorm aangenomen van een paar dat de liefde bedrijft. De erotiek wint het van de moraal van de gekruisigde.
En het oordelend publiek mag dobbelen om de schone schijn.
.