
Daar zit je dan, naast je overleden vriend. Je beste vriend, misschien wel je enige vriend. Hij is dood. Je zit al dagen naast hem, een week al? De anderen verdragen de geur niet langer en zijn weggegaan. Jij niet. Jij blijft tot er wormen uit zijn neus vallen. Dan gaat het niet langer en begraaf je hem. Daarna zwerf je huilend door het land. Waarom verder leven en liefhebben als de ander doodgaat en jij ook? Ook jij zult sterven en dan zal je zijn als je vriend Enkidu. Eén is er die nu raad kan geven: de verre Ut-napistim die de vloed overleefde en het eeuwige leven verwierf. Je schreeuwt het uit: ‘Ik vrees de Dood en zwerf door de wildernis om Ut-napistim te zoeken.’ (Gilgamesj-epos, tablet 9).
Het is alsof je hier Picasso’s klaagzang hoort. Op zijn veertiende verliest hij een weddenschap met God waarna zijn zusje Conchita overlijdt. Zeven jaar later komt in Parijs zijn beste vriend Casagemas op dramatische wijze om. Twaalf jaar later is zijn geliefde Eva Guell (Ma Jolie) ziek, ze overlijdt in 1915 aan tuberculose. Kunstvrienden gaan tijdens WO I naar het front en raken gewond, of sneuvelen. En zijn beste vriend en pleitbezorger Apollinaire sterft in 1919 aan de Spaanse griep. Het is alsof de dood Picasso op de hielen zit, maar hij legt zich er niet bij neer. De Dood wordt zijn grote tegenstander. En net als een toreador in het stierengevecht ontwijkt hij de aanvallen en deelt genadeloze prikken uit. Met als doel deze Stier, zoals Gilgamesj deed, te verslaan.
Gilgamesj-epos
Het Gilgamesj-epos is het eerste grote meesterwerk uit de wereldliteratuur. Het ontstond rond 2.000 v.c. als een cyclus van afzonderlijke verhalen in het Soemerische spijkerschrift. Vanaf 1.800 v.c. werden de afzonderlijke verhalen in het Akkadisch samengevoegd tot een eenheidswerk dat tot ver buiten Mesopotamië bekend werd. In 1.100 v.c. vond het zijn definitieve vorm. Hiermee is het Gilgamesj-epos het oudste literaire werk uit de wereldgeschiedenis.

Het epos bestaat uit 12 kleitabletten, elk tablet beschrijft een hoofdstuk uit het leven van prins Gilgamesj. Deze prins gaat, na de dood van zijn vriend Enkidu, op zoek naar het eeuwige leven. Hij reist af naar Ut-napistim die de grote vloed overleefde en het eeuwige leven verwierf. Als hij deze gevonden heeft, vertelt hij zijn verhaal en zijn verlangen. Ut-napistim drukt hem echter op het hart dat hij bij toeval onsterfelijk werd en dat ieder ander mens gewoon moet sterven. De dood is onvermijdelijk en het leven is kort: ‘Niemand ziet de Dood; niemand ziet het gelaat van de Dood; niemand hoort de stem van de Dood, de wrede Dood, die de mensen neer maait. Bouwen wij soms huizen voor eeuwig? Verdelen de erven de nalatenschap voor eeuwig? Duren rechtszaken eeuwig? Wassen de rivieren eeuwig? Een libelle zweeft over het water; haar aanschijn weerspiegelt even de zon – en dan is er plotseling niets meer.’
Wanneer klachten van de stadsbewoners over het macho-gedrag van hun prins de goden bereiken, grijpen ze in. Ze creëren de natuurmens Enkidu met wie Gilgamesj bevriend raakt. Vanaf dan hebben de stedelingen rust, maar de goden krijgen het zwaar te verduren. Want de vrienden verrichten heldendaden en dagen daarmee de goden uit. In het heilige woud doodt het tweetal het ter bewaking aangestelde bosmonster Humbaba. En vervolgens moet de Hemelstier het ontgelden. Deze was door de liefdesgodin Isjtar op aarde losgelaten om Gilgamesj te doden omdat hij haar had beledigd. Gilgamesj had haar avances afgewezen en bedankte haar voor de eer: ‘Jij beminde even de schitterende allallu-vogel, maar toen ving jij hem en brak zijn vleugel. Jij beminde ook het paard, zo roemvol in de strijd, maar veroordeelde het daarna tot zweep, prikstok en touw. Zo zul jij ook mij beminnen, en met mij handelen als met hen!’
Enkidu

Woedend dreigt Isjtar haar vader Anu dat ze de deuren van de onderwereld zal openen en alle doden op aarde zal loslaten als hij haar niet de Hemelstier ter beschikking stelt om Gilgamesj te doden. De verwoestende stier daalt af en veroorzaakt dood en verderf op aarde, maar Enkidu en Gilgamesj verslaan het beest. Isjtar staat op de stadsmuur en ziet toe hoe de twee haar stier in stukken hakken en ze heft een jammerklacht aan: ‘Wee! Gilgamesj, die mij beledigde, heeft nu ook de Hemelstier gedood!’ Enkidu, die dit hoort, rukt een dij van de stier en werpt haar die in het gezicht en roept: ‘Als ik jou te pakken zou krijgen deed ik met jou net zo; ik zou zijn ingewanden over jouw armen draperen!’ Maar die nacht heeft Enkidu een droom. En tien dagen later sterft hij aan een nare ziekte.
Vertaling
In de inleiding van zijn vertaling gaat Vanstipthout in op de waarde die het epos volgens hem nog altijd heeft. Allereerst is er de hoge poëtische kwaliteit van het gedicht, maar de kracht zou vooral liggen in de menselijke manier waarop existentiële vragen aan bod komen. Bijzonder is dat het menselijke centraal staat en niet de kaders van een religieuze moraal. Het epos zou het oudste humanistische antwoord zijn op de vraag naar de zin van het leven. In de kern zou het epos draaien om de vraag hoe je moet opgroeien tot volwaardig mens. Dit valt al meteen af te leiden uit de openingstekst van het 1e kleitablet, die luidt: ‘Hij die de Oerbron aanschouwde, de grondslag van het Land, Gilgamesj, die de Oerbron aanschouwde, werd in alle zaken wijs!’

Wijsheid
In de Gilgamesj-studies groeit de consensus dat het epos niet gaat over de angst voor de dood en de zoektocht naar eeuwig leven, maar dat het gedicht het opgroeien tot volwaardig mens als thema heeft. Het besef van sterfelijkheid is dan een vereiste en een levenshouding gebaseerd op wijsheid. Dit besef en die levenshouding vormen de Oerbron die Gilgamesj aanschouwt.
Vanstipthout onderscheidt vier vormen van wijsheid. De eerste drie zijn ontleend aan werken van Shakespeare, de laatste aan de Bijbelse wijsheidsliteratuur. Dit zijn ze: a) De wijsheid van Prospero (uit Shakespeare’s The Tempest), bestaat uit techniek, wetenschap, handigheid; b) De wijsheid van Polinius (uit Hamlet), is het aanvaarden van traditie en publieke opinie is; c) De wijsheid van Jaques (uit As You like it – elk wat wils-), is de ietwat cynische maar toch ook menslievende kennis van en competentie in de reële menselijke wereld en maatschappij; d) De wijsheid van Salomo, die de begrippen ethiek, medemenselijkheid en oordeelskracht verenigt.
Met name de wijsheden c) en d) worden in het Gilgamesj-epos uitgewerkt. Dat gebeurt als Enkidu is gestorven en Gilgamesj de futiliteit van hun heldendaden inziet. Zijn wonderbaarlijke zwerftocht door het buitenaardse levert hem het inzicht dat echte wijsheid ligt in het aanvaarden en genieten van het gewone, menselijke leven. De Ut-napisjtim-episode vormt de climax omdat hij daar beseft dat de dood een vast gegeven is dat de achtergrond vormt van elk zinvol leven. Kortom, de wijsheid bestaat uit zingeving van het menselijk leven dat beperkt is door het menselijk tekort.
Echte zingeving resulteert niet in een fatalistische en berustende levenshouding, maar in een houding die vanuit de vrije wil, de eigen menselijkheid zo goed mogelijk inzet. In het geval van Gilgamesj: als plichtbewuste vorst het besturen van zijn stad. Daarom eindigt het epos weer waar het begon: bij de wallen van Uruk, die Gilgamesj aanlegde en waarvoor hij verantwoordelijk is.
.

Raadsels
Vanstipthouts vertaling en vurige uitleg zijn enerverend. In zijn inleiding gebruikt hij grote woorden en thema’s, maar helaas werkt hij ze niet nader uit: Volwaardig mens zijn? Het menselijk tekort? De vrije wil? Eigen menselijkheid? Plichtbewustzijn? Ze roepen eerder vragen op dan dat ze de zaken verduidelijken. Zodoende laat zich vragen wat een gewone burger nu met dit heldenepos aan moet, want roem vergaren als koning kan er immers maar één?
En dan is er nog het raadsel van het 12e kleitablet. Dit laatste hoofdstuk is vermoedelijk later aan het epos toegevoegd en Vanstipthout kan de tekst niet goed plaatsen. Wat staat erop? In de twaalfde zang wordt verteld hoe Gilgamesj zijn slaghout en bal (of misschien hoepel en stok) kwijt raakt. Ze zijn door een gat in de onderwereld gerold en Enkidu wil ze wel terug halen. Gilgamesj geeft hem advies over hoe hij zich daar dient te gedragen, maar Enkidu slaat die raad in de wind en wordt in de onderwereld gevangen: hij is dood! Gilgamesj smeekt de Zonnegod de geest van Enkidu nog éénmaal naar de aarde terug te laten keren. Dat gebeurt in een ontroerende scene.
Vanstipthout meent dat het 12e kleitablet in 705 v.Chr zou zijn toegevoegd in verband met de onverwachte dood van Sargon II van Assyrië op het slagveld. Ja, zo’n historisch feit kan natuurlijk een verklaring zijn, maar een tekstinhoudelijk argument lijkt me meer op zijn plaats. Volgens mij is de toevoeging van het 12e hoofdstuk logisch, als je bedenkt dat de dood van Enkidu feitelijk een los eindje is. Als eenvoudige burger kun je je namelijk afvragen waarom Enkidu moest sterven en prins Gilgamesj niet. Op die vraag geeft het 12e hoofdstuk dan antwoord: Enkidu stierf omdat hij zo dom was om Gilgamesj’ raad niet op te volgen.
Moraal

Als een windstoot stijgt de geest van Enkidu op uit de Onderwereld. En zodra de twee vrienden elkaar weer zien, omhelzen en kussen ze elkaar en bestoken elkaar met vragen en antwoorden. ‘Vertel mij, mijn vriend, vertel mij wat jij zag van de toestand in de Onderwereld! Zag jij iemand met één zoon?’ Die zag ik; hij weent bitter over die ene plug in zijn muur. ‘Zag jij iemand met twee zoons?’ Die zag ik; hij zit op twee tichels en eet brood. ‘Zag jij iemand met drie zoons?’ Die zag ik, hij drinkt water uit de kruik die aan het zadel hangt. ‘Zag jij iemand met vier zoons?’ Die zag ik; zijn hart is blij alsof hij een vierspan snelle ezels heeft. ‘Zag jij iemand met vijf zoons?’ Die zag ik; hij heeft een snelle hand als een ervaren schrijver. ‘Zag jij iemand met zes zoons?’ Die zag ik; zijn hart is verheugd als een ploeger. ‘Zag jij iemand met zeven zoons?’ Die zag ik; hij zit op een troon en neemt als een mindere God verhoren af. ‘Zag jij iemand zonder zoons?’ Die zag ik, hij eet tichels als brood. En als Gilgamesj vraag: ‘Zag jij iemand voor wiens geest niemand offergaven brengt?’ Antwoordt Enkidu: Die zag ik; hij eet resten uit de kookpot en de korsten die men op straat werpt.
Vanstipthout heeft gelijk als hij stelt dat religieuze kaders niet centraal staan in het epos. De moraal die Enkidu vanuit de onderwereld predikt, is menselijk. De vraag is echter of deze moraal niet àl te menselijk is, want kortweg luidt deze: zorg nu maar dat je tijdens je leven voldoende zonen krijgt en dan zal het wel meevallen als je dood bent. En eer de geesten der doden.
Deze moraal, geschoeid op het militarisme van het oude Mesopotamië, is nogal gedateerd. Het feit echter dat er een 12e tablet aan het epos werd toegevoegd, is een aanwijzing dat men indertijd het gevoel had dat er nog iets aan het epos ontbrak en dat het nog niet echt af was. Ik denk dat het de stem van Enkidu was, die werd gemist. Want als het Gilgamesj-epos inderdaad het oudste ‘humanistische’ document is, zoals Vanstipthout stelt, dus een document waarin de nadruk niet ligt op heilige privileges, goden en offers, dan is de stem van Enkidu gelijkwaardig aan die van Gilgamesj en dient hij tot het einde toe te worden gehoord. De grote vraag is dan: wat heeft Enkidu eigenlijk te zeggen, of wat zou hij te zeggen kúnnen hebben, als je een militaristische, macho-moraal buiten beschouwing laat?
.

Libelle
Persoonlijk zou ik het liefste willen dat Enkidu slechts naar het water wees en dat we dan samen keken naar de in het zonlicht zwevende libelle. Als hij dan toch iets zou zeggen, zou ik wensen dat hij iets zei in de geest van vers 6:29 uit het evangelie van Matheus: ‘Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze.’ Het is een tekst die ook door de filosoof Peter Sloterdijk wordt aangehaald in zijn Kritiek van de cynische rede (1984), waarin hij een verband legt tussen de lelies en het kynische van Diogenes en het filosofische lachen. Of misschien zou ik aan de waterkant met Enkidu een gedicht kunnen lezen, bijvoorbeeld dat van Lucebert over lilith en de leliezon.
Opera
Ja, er moet iets gezegd, want een ‘baarmoederlijk’ zwijgen, zoals ik wel zou willen, volstaat niet. Een mens wordt geboren en leert praten en zijn wil kenbaar maken. En een filosofisch lachen om die wil is helaas niet ieder mens gegeven. Een lachen overigens dat bij Sloterdijk in de loop van de tijd is uitgegroeid tot een Wagneriaans extatisch zingen, blijkens de opera Babylon (2012) die hij samen met Jörg Widmann maakte. Veel elementen uit het Gilgamesj-epos, zoals de Hemelstier en de schorpioenmensen, komen er in voor en geven het stuk een surrealistisch karakter. Het grote thema van de opera is de Babylonische spraakverwarring in de multiculturele samenleving van toen – en in die van nu. Met deze opera wordt op de tast een weg gezocht door alle morele spraakverwarring heen.
Bas van Putten schreef over de opera een recensie in De Groene (17-5-2017). Interessant is zijn constatering dat de muziek in dit spektakelstuk een zoeken en tasten veronderstelt, terwijl de opera zelf tot stand lijkt te zijn gekomen middels een roven en plunderen van de opera- en muziektraditie.
Dit ‘roven en plunderen’, vormt een directe link met hoe Picasso te werk ging: hij jatte zijn ideeën uit de voorraadschuren van de schilderkunst. Of, om het in zijn eigen woorden te zeggen: ‘Ik zoek niet, ik vind.’
.

Van Puttens slotoordeel over de opera Babylon is eveneens opmerkelijk: ‘Het is wat veel, en meer, maar niet voor niets; de muziek wordt zelf een magisch ritueel, een nieuwe eredienst van veelbetekenende kleinigheden, de reconstructie van een ethos dat geen punt en komma wil verspillen; een cultuur met volle aandacht.’
Precies dit kan ook worden gezegd over het leven en werk van Picasso. Hij is als een Gilgamesj die de dood niet voor lief neemt en zijn weg zoekt in een morele spraakverwarring. Krijgt hij iets van zijn vriend Enkidu te horen? Picasso zoekt en luistert en hoopt in de kunst een stem te horen. De kunst is voor hem geen kunst meer, het is zijn levenswijze, zijn ethos, zijn religie. Dus laten we geen tijd verliezen en ons storten in de opera die Picasso heet!
.
wordt vervolgd
.