Picasso-opera, scene 6

6 september 1963

Beste Pablo,

Gister hebben we Braque begraven en jij was er niet, logisch, want je bent als de dood voor de dood. De uitvaart was in Varengeville-sur-Mer, in de kerk op de krijtrots met uitzicht op zee. De kist stond onder het raam met de boom van Jesse, de takken hebben de vorm van bootjes. Er was muziek van Bach en van Satie, het was prachtig. Het afscheid was verdrietig, ik heb erg gehuild.

.

Thuis bladerde ik in Braque’s Résurrection de l’oiseau. En kijkend naar de prachtige vogels die hij maakte, huilde ik weer, omdat ik zag hoe hij heeft geworsteld om te geloven in het goede. Logisch, hij vocht in de loopgraven in ’14-‘18. Wat jammer dat we hem nu voor altijd moeten missen.

Elgar schrijft in het boek over de symboliek van de vogel. Dat de vogel eens een symbolische betekenis had, hij was bemiddelaar tussen de hemel en de aarde. Na de Renaissance was dat over en alles draait sindsdien om vooruitgang en techniek. Maar met Braque is de Vogel terug. Zijn vogels zijn duister en majestueus. Wat een verschil met jouw potsierlijke vredesduif. Morgen ga ik naar het Louvre om ze te zien op het plafond. Als jij morgen deze brief leest, bewonder ik ZIJN vogels. Dat je het weet!

Na de begrafenis vertelde Marcelle hoe fijn George het vond toen je hem in ’45 bezocht, na zijn maagoperatie. De jaren daarna ontliepen jullie elkaar. Op een expositie van zijn werk zei je dat het schilderij ‘goed hing’ en hij, op zijn beurt, dat jouw keramiek goed was gebakken. Braque was jouw geweten en hij zal dat altijd blijven. Ik heb Marcelle maar niet gezegd hoe ik over jou denk. Maar hier, op stil papier, lucht ik mijn hart en zeg ik je de waarheid. Het is ook mijn afscheidsbrief.

.

.

Jij met je vredesduif ‘Paloma’. Onlangs hoorde ik van Françoise wat je tegen haar had gezegd: ‘Het is maar goed dat ze niet weten hoe bloeddorstig deze duif in werkelijkheid is, vanochtend heeft hij in zijn kooi de andere duif dood gepikt…’ Zo’n duif ben jij nou ook. Je doet je aardig voor, maar in wezen ben je bloeddorstig. Zogenaamd ben je vol passie en houd je van rood, maar eigenlijk ben je blauw. Ik heb je van dichtbij leren kennen en gezien wat je doet. Je wekt verwachtingen bij de ander en is dat gelukt, dan zuig je die ander leeg met je ogen.

.

Foto Picasso en Dora Maar, 1936

Echte passie heb je niet, je bent niet rood, je bent zo blauw als maar kan. Dat blijkt wel uit jouw blauwe beginperiode. En daarna heb je het blauw een masker opgezet, dat is het geheim van jouw kunst. Liefst een vrouwenmasker. Elke vrouw die voor jou als masker fungeert, zet je vervolgens ook nog een masker op. Jouw kunst is een doolhof waar een mens in verdwaalt, jijzelf incluis. Mij gebruikte je ook zo. De vrouw is voor jou een façade, je maskeert er je perverse narcisme mee.  

In het begin geloofde ik in wat ik dacht in jou te zien: de ware kunstenaar die mij als vrouw doorziet en haar helpt zichzelf te overwinnen. Ik dacht dat je mij op handen dragen zou. Ik vertrouwde me aan je toe, want jij was de man die zijn leven weidde aan het hoogste doel. Dat dacht ik te zien. Mijn god, wat een vergissing was dat. Wat een deceptie!

In ’36 toen we elkaar leerden kennen, tekende je me als een Griekse sirene tegen een blauwe achtergrond. Was je toen al bang dat je een blauwtje zou lopen met mij? Of dat je met mij op de klippen zou lopen, zoals in het verhaal van Odysseus? In de koude winter van ’43, kwam je bij me op bezoek. Het was op een zondagochtend en dat was uitzonderlijk, want de zondagen waren ALTIJD voor Marie-Thérèse en je dochter Maya. Nu was je zomaar bij mij en je had iets voor me meegebracht, een boek. Het was de ‘Histoire naturelle’ van Buffon. Jij had het geïllustreerd en je sloeg het open en we bekeken je werk. Daarna begon je voor mij tekeningen te maken in het boek, de hele zondag bleef je als een dolle zitten tekenen, op elke lege plek in het boek, 44 tekeningen in totaal. Allemaal voor mij.

.

Je tekende me ook weer als een vogel en ik dacht: dit is een nieuw begin. Maar het was een afscheidscadeau, zo merkte ik een jaar later, toen je zei dat er een ander was en dat je ook nooit echt van me had gehouden. Ik begreep er niets van. Op een ansichtkaart uit ‘38 schreef je 21 keer met blauw potlood mijn naam. En weet je nog van Le Repas, het sprookje dat je in het voorjaar van ‘40 aan mij opdroeg? Hier heb ik het briefje dat je had bijgesloten, er staat: ‘Ik zend je dit en de uitdrukking van mijn vurige meest strelende gevoelens, geadoreerde.’

Nu ik met de Histoire op schoot zit en al jouw tekeningen bekijk, valt mijn oog op het vogelgeraamte. Je tekende het op de titelpagina van het PAARD. Een vogelgeraamte en een gebroken ei. Puur uit wraak getekend, dat weet ik wel zeker. Ja, want ik had altijd betere ideeën dan jij, ook al bleef jij volhouden dat ik zonder jou niets voorstel. Of misschien tekende je dit geraamte omdat ik van de arts had gehoord dat ik onvruchtbaar ben. Dat vond jij vervelend om te horen, want men kon gaan denken dat het aan jou lag, je was per slot 60 en ik 33. Weet je, je hebt altijd bijbedoelingen met wat je maakt. Je schildert omdat je situaties wilt bezweren. Toen de oorlog uitbrak, dacht jij dat kwade geesten het op jou hadden gemunt. Ze hadden het veroorzaakten om jou het schilderen onmogelijk te maken. Zulke dingen denk jij. Jij denkt dat de hele wereld om jou en je kunst draait. Dat zeg je niet hardop, want je weet dat men je dan voor gek verklaart. Toch geloof je dat het zo is. Geen wonder dat je zo paranoia en bijgelovig bent.

.

Max Macob, le Christ portant la croix, 1929

Er is één remedie als je bent zoals jij: je richten op het geloof. Herinner jij je hoe we samen op het strand liepen en elkaar vertelden over onszelf ? Jij zat in je minotaurusperiode en je zei dat je walgde van Olga en hoe lastig je de situatie met Marie-Thérèse vond. Ook vertelde je dat jouw beste vriend Max Jacob vroeger eens Christus op de muur van zijn kamer zag verschijnen. En hij bekeerde zich toen tot het Christendom, jij was de peetvader bij zijn doop. Je verleidde mij met zulke verhalen. Twee jaar na die strandwandeling trad Max in en leefde voortaan als Benedictijn in St Benoit sur Loire. Dat duurde trouwens maar kort, want in ’44 werd hij als Jood opgepakt. Hij schreef je een brief waarin hij vroeg of je hem kon helpen. Jij was bang en stak geen hand naar hem uit. Een week later overleed hij.

.

Ik dacht dat jij je in mij verplaatsen kon. In werkelijkheid was je de verleider die zijn eigen leegte haat en de ander vult met wat hij zelf niet heeft. Je wekte gevoelens op die je zelf niet kende. En ik, ik vertelde over mijn belangstelling voor boeddhisme, mystiek en wat ik met Bataille had besproken. Ik vertelde ook dat ik aan astrologie deed en ik liet de horoscoop zien die ik van jou gemaakt had. Die horoscoop was identiek aan die van Lodewijk de XIV. Jij had niet zozeer de kenmerken van een kunstenaar in je, maar die van een leidersfiguur. Ik was de maîtresse van de Zonnekoning! Ik wist dat we samen grootse kunst zouden maken, kunst die de mensheid nodig heeft.

.

.

Jij zag in mij iemand die betekenis legde in beelden. Ik geef toe dat ik me soms gedroeg als een mythomaan. Weet je nog dat we in ’36 naar het Spaanse Tahull gingen om de fresco’s in de San Clemente te zien? Ketterse afbeeldingen waren het, verwijzingen naar de heilige graallegende. In mijn beleving was dit onze huwelijksreis. Jij keek naar de fresco’s met een nuchtere blik. Mijn passie en ideeën en jouw koele blik en tekentalent, ik wist dat we het heel ver zouden schoppen samen. Wij konden de mensen weer laten geloven. Wat is een mens zonder geloof? Maar nee, jij lachte me uit als ik erover begon. Aan zo’n project wilde jij je niet wagen. De grote spelbreker is jouw achterdocht, jouw wantrouwen. Altijd ben je bang dat een ander jou overvleugelt. En vergeet ook niet het genot dat je voelt als je de ander vernedert. Dat genot is de basis van jouw gevoel van eigenwaarde. Ik noem het: kleinzieligheid.

.

Je behandelde mij geringschattend en zo dwong je me in een vernederende positie. Jij was trouwens ook afhankelijk van mij, want ik werd onmisbaar voor jou, ik bracht leven in je innerlijke echoput. Jij kunt niet liefhebben en daarom schep je er genoegen in bij een ander de harstocht op te wekken die jijzelf niet kent. Je hebt een vrouw nodig, niet omdat je van haar houdt, maar om je te laten bewonderen door andere mannen. Ik was een statussymbool voor jou, de ‘femme-fatale’ die jij had veroverd en waarmee je pronkte. Daarom nam je me overal mee naartoe. We gingen bij kunstenaars op bezoek, niet omdat je hun werk mooi vond, of om hun werk met mij te bespreken, maar puur voor de show. Dat deed je ook met Françoise, het schoolmeisje waar je mij voor verliet.

.

Mij zomaar laten gaan, dat kon niet, want dan leed jij gezichtsverlies. Een kunstgod kan zich geen imagoschade veroorloven. Alle middelen zijn geoorloofd om dat te voorkomen, een god mag immers alles. Onze mislukte liefde kwam dus geheel op mijn conto. Oké, ik geef toe dat een openlijke ruzie ook niet in mijn belang is, liever ben ik de rest van mijn leven de wereldberoemde  HUILENDE vrouw. Iemand afbranden kan ik trouwens niet, dat is meer jouw expertise. Dus doen we nu gewoon alsof er nog altijd ‘iets’ tussen ons is. Een ‘iets’ dat eigenlijk niets anders is dan de privé-dingen die ik van je weet. Dingen die binnenskamers moeten blijven. Daarom lees je mijn brieven, je houdt de vinger aan de pols en je bent bang dat ik uit de school klap. We zijn eigenlijk om te huilen.

.

Fernande was ook op de begrafenis. Ze vertelde dat jij haar sinds ’56 een pensioen betaalt op voorwaarde dat zij niets publiceert over de tijd van jullie relatie. Een relatie die 50 jaar geleden eindigde. Ze zei dat je toen al op kleine meisjes viel, maar dat verbaast niemand meer. Men vindt het zelfs komisch dat een man van tachtig op jonge meisjes valt. Fernande vertelde ook nog iets over fotografie. Jij zou eens hebben uitgeroepen: ‘Ik kan me wel van kant maken! Ik heb net de fotografie ontdekt!’ De fotografie, je was er dus als de dood voor! Je wist dus dat fotografie de toekomst heeft en dat de schilderkunst een achterhoedegevecht is. Daarom dus ook dat snobistische kubisme van jou. Interessantdoenerij uit angst voor de fotografie. Ik bereikte met mijn fotocollages een vergelijkbaar effect, maar dat mocht in de ogen van een schilder geen kunst heten. Zeg het maar gerust: Je was gewoon bang voor mij en m’n fototechniek. Daarom die neerbuigende houding jegens mij. Ik was als succesvol fotograaf geliefd bij de avant-garde en de surrealisten, maar jij zei dat ik moest gaan schilderen. Op die manier bleef je mij de baas, want je wist dat ik je daarin nooit kon evenaren. Zo degradeerde je mij en maakte je me onschadelijk. Oh, dom dom dom! Had ik mijn eigen hart maar gevolgd, in plaats van jouw ijzige hart te verwarmen.

.

Toen brak de oorlog uit en meteen regelde ik dat we uit Parijs vertrokken. Dat moest omdat jij panisch werd en alleen nog maar dacht aan mogelijke bombardementen. Dus we vertrokken. Marie-Thérèse en Maya incluis. We verbleven aan de kust, ik kende de stad Royan, het was de badplaats uit mijn jeugd. Hier was het dat de arts me vertelde dat ik geen kinderen kon krijgen. En wat deed jij? Elke dag liet je mij alleen en ging met je dochter Maya dansen in de jazz-bar. Jouw dochter erfde de domme houding van haar moeder tegenover mij, ze vond mij zielig en naar. Zielig? Ik? De rivale die sterkere gevoelens voor jou en je kunst had? Jij deed niks. Of verwachtte je soms dat ik met dat kind op de vuist zou gaan, zoals met haar moeder toen, terwijl jij lachend toekeek en weer door schilderde aan ONZE Guernica.

.

Dora Maar, Het gesprek 1937

Ik heb met Marie-Thérèse gepraat, maar het ging niet. Ze is zó dòm! Ze bleef herhalen dat zij degene is van wie jij houdt. Ik moest maar kijken naar de schilderijen die jij van haar had gemaakt. ‘En ik dan?’ vroeg ik. Ze lachte (met die lach die jij niet verdraagt). Ze zei dat ik een vrouw was, één van de vele, die zich aan HEM had aangeboden. Ze verweet jou niks, want een man kon geen weerstand bieden als een vrouw zich aanbiedt. Haar beroemde kunstenaar (ze weet niks van kunst), had hààr uitverkoren. Andere vrouwen deden er niet toe, want Pablo had het zelf gezegd: hij zou voor haar op de knieën gaan en haar ten huwelijk vragen. Maar helaas, nu ging dat niet vanwege de oorlog en omdat ik jou het hoofd op hol bracht. Ongelooflijk maar waar. Vertelde jij haar zulke onzin?

.

En ik? Ik overwoog te vluchten en terug te gaan naar mijn geboorteland Argentinië. Daar zou ik gewoon met iedereen Spaans kunnen praten, niet alleen met jou. Ik vluchtte niet, ik bleef. In de maand die volgde werd Frankrijk onder de voet gelopen en kon niemand het land meer uit.  In de krant las ik een bericht over een grot in Lascaux, waar kwajongens rotstekeningen hadden ontdekt. Ik vertelde je dat en stelde voor daar samen heen te gaan, net als toen in Tahull. Maar je wilde niet. Je zat te dichten en dus had je wel wat beters te doen dan een klamme grot te bezoeken, zei je. Dus ging ik alleen.

Net buiten Lascaux trof ik een jongen aan in een tent. Hij heette Marcel en kampeerde met zijn hond Robot bij de ingang om te voorkomen dat onverlaten in de grot vernielingen zouden aanrichten, of Duitsers. Dat joch van veertien toonde meer lef dan jij. We gingen een steile ladder af, 15 meter recht omlaag. Marcel had een lamp mee en bescheen de wanden. Er ging een hemel voor me open. Wat ik zag, was liefde, liefde van de prehistorische mens voor het leven. Heel anders dan het kwaad waar jij altijd bang voor bent. Wat ik in Lascaux zag, inspireert me nog steeds bij het maken van mijn landschappen. Je ziet er dezelfde vloeiende lijnen in terug.

.

We gingen terug naar Parijs en de Duitsers lieten je met rust. Werden ze toch vervelend, dan regelde je wat. Elke avond belde je op om samen te gaan eten. Het was een ritueel, jij belde en zei: ‘Kom naar beneden.’ En op hetzelfde moment stond Kazbek op, klaar om uitgelaten te worden. ‘Het is ongelooflijk,’ zei je eens. ‘Ik kan ieder ander bellen en de hond verroert zich niet. Ik bel Dora en het lijkt wel of hij het ruikt.’ Ik gehoorzaamde ook en liep je tegemoet alsof ik zat te wachten op het bevel van de meester. Als een trouwe hond hield ik van jou. En jij, overtuigd als je bent van de ‘dierlijke’ natuur van de vrouw, jij schilderde mij met een hondensnuit. Ooit wilde ik uitgedaagd worden door jou, ik wilde mijn kracht meten met die van jou. Niet om met je te botsen, maar als ontmoeting. Helaas kwam het zelden tot een ontmoeting, het bleef bij botsingen, vooral in bed.

.

Als het echt ernst is, geef je niet thuis. Je bent een lafbek, een lege huls. Je noemde je hond Kazbek, naar een gletsjervulkaan in de Kaukasus. Alsof jij ooit zo’n berg zou beklimmen, of de wilde rivier bevaren die er ontspringt. Je kan niet bergbeklimmen want je hebt hoogtevrees. En vliegangst heb je ook. En watervrees, je besterft het als je in zee geen grond meer onder je voeten voelt. Niemand mag dat weten want het schaadt je imago van de stoere kunstenaar op het strand. Zelfs de naam van je hond was een dekmantel. In de oorlog begonnen mijn twijfels en ik sprak erover met jou. Je had geen zin om erover te praten, je kreeg een hekel aan mij en mijn gepraat over een nieuw geloof.

.

En toen was Parijs bevrijd. Jij leefde in een roes want de Amerikaanse soldaten wilden jou zien en vroegen je handtekening. ONZE Guernica was in die jaren Europa en heel Amerika doorgereisd en nu hing hij in New York. Het was wereldberoemd. Dus wilden ze jou zien. Maar begrepen ze het schilderij? Ze kenden de legende van de kunstenaar die de oorlog had overleefd, maar de schilder kenden ze niet. Ik zag hoe jij genoot van je roem en hoe je die koesterde. Het maakte me bang. Ik zag hoe oppervlakkig jij eigenlijk bent. Paul Éluard was het die jou overhaalde om lid te worden van de Communistische Partij. Ik wist niet wat ik hoorde toen je het zei. Ik gaf je advies, ik zei: ‘Niet doen. Stalin en Hitler, ze zijn één pot nat.’ Jij lachte me uit en zei: ‘Daar gaat het niet om. Ik ben in opspraak gekomen omdat ik in oorlogstijd veel schilderijen aan de Duitsers heb verkocht. En nu word ik daar op aangesproken. Mijn lidmaatschap van de Partij is een bevredigende regeling voor ons allemaal. Bovendien, het Communisme heeft kunstenaars nodig zoals ik.’ Als een stier bleef ik op je inrammen om je tot andere gedachten te brengen. Ik wilde niet dat je het op een akkoordje gooide met dat tuig. Ik wilde WARE kunst.

In de voorgaande jaren dacht ik je te kunnen helpen. Ik zag jouw gebreken en verdroeg je hatelijkheden. Ik offerde me op, ik geloofde dat de wereld ons nodig had. Alleen samen konden we de zware taak aan. Je lachte me uit. Je geloofde helemaal niet in een toekomst, zei je.

Ik ben geboren in 1907, het jaar waarin Les Demoiselles het licht zag. Vijf personen zijn op dat schilderij te zien. Zo ook op ONZE Guernica. Dat aantal is niet toevallig, het was mijn idee. Jij ging erin mee, maar je wilde ook een stier en een paard erbij, want anders was het geen echte PICASSO. Mijn doel was om met dit werk jouw wreedheid en de boosheid van Les Demoiselles te laten smelten en om te smeden. Dat is ook gebeurd in de Guernica. Wel moest ik met jou in gevecht, maar het is me gelukt, ik won. Jouw kwaaie wijven kreeg ik aan het huilen. Eén ervan veranderde je zowaar in jezelf, in een gebroken man die op de grond ligt.

De Guernica gaat over het gevecht tussen man en vrouw. De kracht van de man als stier en het vrouwelijk lijden als paard. Tenminste, dat was jouw interpretatie. Ik denk dat je het ook kunt omdraaien. Het doorzettingsvermogen van de vrouw is een stier en het paard is dan de elegantie en snelheid van de man. In twee maanden tijd was het klaar. Het was de mooiste tijd van mijn leven. Telkens gaf ik jou aanwijzingen en adviezen, onder andere over die opgestoken mannenarm en de zon die jij in het midden had gedacht. ‘Dat moet denk ik anders,’ zei ik dan.

Ik zei dat het paard rechtop moest staan, als symbool van het lijden. ‘Dat kan niet want dan komt hij met de zon in de knel,’ zei jij. Ik gaf de tip om in plaats van de zon een elektrische lamp te schilderen. Een lamp met de stralenkrans van het Vrijheidsbeeld in New York. Ik had daar al eens een fotomontage van gemaakt. Jij zag dat dit een goed idee was en je paste alles aan. Ook het idee om alles in zwart-wit te maken, was van mij. Jij probeerde later toch nog wat met gekleurde kleedjes hier en daar, maar je zag tenslotte toch dat het een zwart-wit schilderij moest zijn. Je wilde dat liever niet, want al met al leek het schilderij nu toch wel erg veel op een… foto.

Ik weet nog dat je zei: ‘De Guernica is één groot portret van jou!’ Maar wat een moeite kostte het mij om jou ergens van te overtuigen. Hemel en aarde bewoog ik om je zover te krijgen. Ik wilde bijvoorbeeld niet dat de duif gekeeld werd door een granaatscherf, maar dat drukte je toch door. Je vond een bloem als teken van hoop wel voldoende. Want de vrede was dood, volgens jou. Ik vroeg: ‘Wat moet een bloem zonder zon?’ Je haalde je schouders op en zweeg. Jouw koppigheid maakte dat het beeld niet klopt.

Tien jaar later toverde je een communistische ‘vredesduif’ uit je hoed. Ezel die je bent! Met terugwerkende kracht zou je eigenlijk op JOUW Guernica zou eigenlijk die rare mannenvuist en een zon moeten staan. En een paard dat onopvallend op de grond ligt. En dan al dat getreuzel van jou omdat je niet goed naar me luisterde. Weet je nog wat je zei? ‘Door jouw gedoe raak ik in tijdnood. Het komt nooit op tijd klaar! Ga zelf maar dat paard afschilderen.’ Een mooi woord eigenlijk: tijdnood. Nu ik het opschrijf, denk ik dat dit woord jou typeert. Jij bent één en al: TIJDNOOD.

Die nood is ook de reden waarom je nooit gebrandschilderde ramen hebt gemaakt, zoals Braque, Matisse en Chagall. Jij vond hun geloof achterhaald en je hield niet van kerken. Begraafplaatsen, vond jij. ‘God is dood,’ zei je. Ja, dat is misschien wel zo, maar niet omdat die valse nicht van een Nietzsche het zei, iemand die jij napraatte. Is er een god of niet? Daar gaat het niet om. Het is ’t licht, licht dat jij gebruikt en nodig hebt om je kunst te tonen. Licht dat jij néémt, maar je geeft er niks van terug. Je schildert op linnen, tekent op papier, etst op metalen platen, boetseert met klei en je maakt beelden van steen en brons. Nooit gebruik je glas. Nee, want glas is doorzichtig. Wie glas gebruikt, moet zelf ook doorzichtig willen zijn. Wie met glas werkt, moet iets van het eigen licht terug kunnen schenken. Jij wilt dat niet, want dan komt jouw duisternis aan het licht.

.

Je noemde me een Kafkaiaans schepsel, want ik haalde droom en werkelijkheid door elkaar. Dit schiet me nu weer te binnen. Om je ziek te lachen. Ik een Kafkaiaans schepsel? Je hebt eens een klok horen luiden, maar je weet alleen van de klepel. Weet je waar ik vandaag ook tot gekmakends om moest lachen? Om jouw schilderij van mij als huilende vrouw. Iedereen kent me als De HUILENDE Dora, maar is er iemand die weet waarom ik huilde? Ik huilde om jou. Nooit heb je me gevraagd of je me kon troosten. NOOIT. In plaats daarvan ging je me zo lelijk mogelijk schilderen, liefst met een rare hoed op. Dat was niet origineel omdat ik die hoed zelf al eens had bedacht in een fotomontage. Jij nam het beeld over en bedacht er schreeuwerige kleuren bij die mijn ‘rare’ ideeën moesten verbeelden.

.

Ja, ik huilde wel eens en dan schilderde jij mijn tranen. Maar die tranen waren mijn verdriet om JOU. Dus ik liet je begaan, ik cijferde mezelf weg, offerde me op. Hij is bezig zijn verdriet te verwerken, dacht ik dan. Alles voor het goede doel. Maar je verwerkte niks, je haatte je verdriet steeds meer. Je kon het niet verwerken omdat je een perverse narcist bent die zijn gevoelens en die van anderen niet begrijpt, je bent iemand die alleen zijn ogen gebruikt. Je schildert wel eens fleurige bloemen, maar zelf floreer je niet. Ik had met je te doen en wilde je helpen, maar dat lukte niet en dus huilde ik. Weet je wat mijn biechtvader Corbineau zei toen ik opbiechtte dat ik nog steeds van je hou? ‘Laat los die man, hij laat zich niet bekeren. Zijn kinderlijke gevoel van almacht staat hem in de weg: zien, zien, zien wat er gebeurt, uitproberen en ongehinderd experimenteren met alles wat de blik kan bereiken. Hij is verslaafd aan het gebruik van een verdovende middel: BEELD. Het is de zielentoestand van de Duivel. Hij verveelt zich en is een voyeur.’

.

Nog steeds beweer je iemand niet te schilderen zoals hij eruit ziet, maar zoals hij innerlijk IS. Laat me niet lachen. Alsof jij een helderziende bent die de ander doorziet. Ik heb zelf ondervonden hoe jouw goocheltruc werkt. Jij projecteert je in het beeld van de ander en vervolgens dring je dat beeld aan de ander op. De eerste die erin tuinde, was Gertrude Stein. Jij probeerde haar te portretteren, maar je kon het niet. Tenslotte schilderde je haar met een masker op en zij accepteerde dat omdat ze je wel spannend vond en in jou had geïnvesteerd. Zij was het eerste schaap over de dam en de rest volgde gedwee. Mensen geloofden in jouw ‘verbeeldingskracht’. Logisch, want als je beroemd bent geloven mensen je graag. Niet omdat ze zich in een beeld herkennen, maar omdat ze zich graag spiegelen in een beroemdheid. En jijzelf? Jij verstopt je in al die maskers. Dat kun je goed, je tekent als de beste. Maar in wezen ben je een sluwe goochelaar die zich voordoet als waarachtige, aardse tovenaar.

.

Tegenwoordig wandel ik dagelijks naar de St.-Germain-des-Pres om een kaars aan te steken. Ik wandel dan langs een beeld van jou. Vier jaar geleden werd het geplaatst. Jij kreeg de opdracht voor het monument ter herinnering aan Apollinaire. En dit beeld bood je aan. Iedereen zag meteen dat het mijn hoofd is en niet dat van Apollinaire. Tegen Brassaï zei je: ‘Ik heb het toevallig gemaakt.’ Onzin. We waren al tien jaar uit elkaar. Geen mens die snapte waarom je dit deed. Maar ik had door mijn dagelijkse kerkbezoek tijd om na te denken. Waarom dit beeld van mij? Om te beginnen wist je dat ik elke dag hier ter kerke ga. Jij accepteert dat niet, je wilt niet dat ik bid, je wilt dat ik aan jou denk. En met de opdracht voor een beeld voor Apollinaire, kreeg jij je kans. Een prachtige kans om mij een hak te zetten. Want met dit beeld voor Apollinaire, appeleer je aan mij. Ik zie ‘mezelf’ elke dag en denk dan automatisch aan jou.

Goed dan, dacht ik. Hoe wil Pablo dat ik aan hem denk? Van een normaal mens mag je verwachten dat het aandenken wederkerig is en dat het met mooie, milde gedachten gepaard gaat. Maar die wederkerigheid ontbreekt bij jou. Milde gedachten ken je zelden, je denk in de eerste plaats aan jezelf. Jouw denken aan anderen gebeurt altijd in termen van afgunst, strijd en gevecht. Ik kwam tot deze conclusie: dit beeld heb je bedoeld om mij voor je op te eisen. om mij te laten weten: niet de kerk is de baas over jou, maar IK. Zonder mij stel jij NIKS voor. Dora Maar? Die naam is een voetnoot onder de legendarische naam PICASSO. Niks ben jij zonder mij, kijk Maar.

Een andere gedachte die ik had, is deze. Met dit beeld vergelijk je mij met je vroegere vriend Apollinaire. Je had al eens een klein monument gemaakt en dat beeld had je eenvoudig kunnen laten uitvergroten. Dat zou een prachtig beeld zijn geweest, met een lijnenspel dat op een zeilschip lijkt. Toch koos je die kop van mij.

Apollinaire en ik, ik zie wel zekere overeenkomsten tussen hem en mij. Hij was jouw vriend uit de beginperiode, iemand die romans schreef en gedichten, een man met een rijke fantasie. In de kranten schreef hij lovende stukken over jou, dankzij hem werd je snel beroemd. Hij was in die moeilijke beginperiode jouw steun en toeverlaat. Net als ik, in de periode van jouw scheiding van Olga. Dankzij mij werd jij met ONZE Guernica bovendien wereldberoemd. Toch verdroeg je mijn ideeën niet, je kreeg genoeg van mijn bemoei. Hoe beloonde jij Apollinaire indertijd? Met verraad. Hij was opgepakt omdat ze hem ervan verdachten de Mona Lisa uit het Louvre te hebben gejat. Jij moest komen opdraven om voor hem te getuigen, maar op het politiebureau scheet je bagger. Toen je hem achter de tralies zag zitten, zei je dat je ‘die man’ niet kende. Apollinaire was geschokt.

.

Toen ik na de oorlog zag hoe jij de kunst verkwanselde en lid werd van de Communistische Partij, werd ik bang. Ik verdroeg je hatelijke grappen en je aapachtige lach ook niet meer. Jou loslaten kon ik ook niet, want ik geloofde heilig in de kunst die we moesten maken. Er knapte iets in mij. Ik raakte in de war en begon me raar te gedragen. Wat er precies is gebeurd, herinner ik me niet. Ze zeggen dat ik waanzinnig werd? Men zegt dat ik In La Pagode mijn schoenen uittrok en dat ik gezegd zou hebben dat de bioscoop een tempel is waar iedereen op blote voeten moet lopen. Ook zou ik verteld hebben dat iemand op straat mijn tas had gestolen, terwijl dat niet zo was. Jij vond het aandachttrekkerij, maar toen het te erg werd, haalde jij je vriend Lacan erbij, die psychiater is.

Je liet me opsluiten in de psychiatrische kliniek van Lacan en hij diende mij drie dagen lang elektroshocks toe. De naaste familie hoort daar toestemming voor geven, maar mijn ouders wisten van niks, ik heb het nagevraagd. Lacan beweert bij hoog en bij laag dat de behandeling in overleg is geweest. In overleg met wie dan? Dat kon hij niet zeggen. Hoeft ook niet, want ik weet wel wie de opdracht gaf. Ooit heb jij over Olga gezegd: ‘Kon ik die vrouw maar verbranden, dan hoefde ik haar nooit meer te zien.’

Jij gaf Lacan de opdracht, draai er maar niet omheen, idioot! Jij hoopte dat de elektroshocks mij kapot zouden maken, want dan had je niks meer van me te duchten. Ik waanzinnig? Ik was helemaal niet gek. Wel voelde ik me in de steek gelaten door iemand die alles voor mij betekende. Diegene was iemand geworden waar ik niets meer mee gemeen had. Weet je hoe dat voelt? Nee, natuurlijk weet je dat niet want zulke gevoelens ken jij niet. Daarom zal ik zeggen hoe dat voelt: alsof je een vreemde bent geworden voor jezelf. Alsof je iemand bent die eigenlijk niet bestaat. Weet je trouwens waar die elektroshocks zijn uitgevonden? In Rome, tijdens het fascistische bewind van Mussolini. De ontdekker kreeg zijn ingeving tijdens een bezoek aan het abattoir van de stad.

.

Die Lacan deugt trouwens voor geen meter. Hij is nu gespecialiseerd in ‘vrouwelijke’ hysterie. Hahaha! Alweer een man die zegt het innerlijk van de ander te kunnen duiden. Ik had door mijn positie als minnares van Bataille de aureool van losbandige vrouw om me heen, het aureool waar jij voor was gevallen. Je wist wel dat ik een tijdje de minnares van Bataille was geweest. Maar nu komt het: ook Lacans eigen vrouw ging eens met Bataille naar bed! En Lacan wist ervan en het zat hem niet lekker. Daarom las hij alles van Bataille en probeerde erachter te komen wat zijn vrouw in die man had gezien. Hij zou en moest het mysterie oplossen. En nu had hij mij in zijn macht en was erg in zijn nopjes. Nu kon hij zijn woede koelen op een vrouw die, net als de zijne, met Bataille naar bed was geweest.

.

Een geheimzinnig element van het toedienen van elektroshocks is dat het de arts een gevoel van macht geeft, het maakt een soort god van hem. Het gebruik in de Hitlerperiode en in de tijd erna, is niet toevallig geweest. Onmiskenbaar is de gruwelijke kant van het nazisme ook te zien bij mensen van wie je het niet verwacht: bij kunstenaars en  wetenschappers die gefascineerd zijn door hun werk en die zich bevrijd voelden van elke morele wet.

Het resultaat van elektroshocks is een lichte euforie in de eerste dagen. In de weken daarna volgt een depressieve toestand, geestelijke vermoeidheid en… geheugenverlies. Precies wat jij wilde. En Lacan? Hij zag mij niet als kunstenares wiens authentieke roeping in de grond geboord was door een ongelukkige liefdesgeschiedenis. Nee, dat beeld paste niet in zijn wetenschappelijke duiding van ‘het mysterie’. Hij zag in mij de ‘erotomane’ die gefixeerd is en geobsedeerd door een beroemdheid. Die Lacan! Was ooit een diepere wens vader van de gedachte? En toch moet ik bekennen dat de idee van een vadercomplex hout snijdt. Mijn vader was architect, een bouwer. Ik bewonderde hem, ik wilde dat ook, bouwen aan iets, samen met jou. Ik wilde een BOUWMEESTER worden van geloof. Wat is daar zo gek aan? Moet elke vrouw verplicht moeder worden of zo?

.

Sinds Lacans behandeling ben ik mezelf niet meer en heb ik de fut niet om tegen je in het strijdperk te treden. Dat kan Françoise ook beter, zij is van een nieuwe generatie die voor zichzelf kiest. Ik ben in dat opzicht ouderwets, ik ben iemand die blijft denken dat kunst iets is dat je samen doet. Ik houd me gedeisd, want de waarheid over jou komt ooit toch wel eens aan het licht, daar twijfel ik niet aan.

Jij denkt dè kunstenaar van onze tijd te zijn en toch ben je in wezen een lachertje. Je hebt nooit goed begrepen dat ONZE Guernica het begin was van een nieuw geloof. Jij had alleen oog voor je beroemdheid. Alles wat je later zonder mij hebt gemaakt, is ridicuul. Of zeg maar gewoon: kut. Kijk maar naar de Joie de Vivre, of de grot in Vallauris, waar ik ben geweest. Ook zag ik jouw ‘baanbrekende’ keramiek. Ja, het is knap gedaan, expressief, fantasievol, etc., etc., maar het stelt niks vóór!

Ondertussen drijft de kunsthandel de prijzen op. De handelaren moeten wel, ze kunnen niet terug omdat de markt dan instort. De situatie is te vergelijken met Hitler en zijn politiek. Het is een systeem waarin de waarheid er niet toe doet. Jij zult, net als hem, de geschiedenis in gaan als een charlatans. Weet je wat ik doe? Ik koop een exemplaar van Mein Kampf en zet dat zo in de boekenkast neer dat wie de kamer binnenkomt, het meteen ziet staan. Ja, dat doe ik. Dan weet het bezoek dat jij niet het beloofde genie bent, maar een kunstfascist die zich vermomt als een clown die geilt op blote vrouwenbenen.

Van Lacan moest ik wandelingen maken langs de Seine. Dat deed ik braaf elke dag. Dan liep ik langs het water en zag ik de bomen die langs de oever staan. De wind blies in de bomen en ik zag ze bollen en ik hoorde ze ruisen. Ja, Pablo, ik hoorde ze RUÏZEN. Al die bladeren, samen één in dat geluid. Er waren momenten dat ik stilstond om te luisteren en van puur genot mijn ogen sloot. Zo betoverend mooi. Dat waren momenten waarop ik mezelf begreep: het licht en de wind, hun spel van vraag en antwoord. En ik wist: niets kan op zichzelf bestaan. Ook al scheidt het licht, de wind verbindt het weer.

Niet in een scherp omlijnd beeld, maar in het geluid hervond ik me. In het ruisen van de wind viel ik samen met mezelf. Dat geluid voerde me mee en drong binnen in mijn schilderijen. Je ziet het in de bollende zeilen van mijn schip. Het licht, verbeeld in zonnig geel, vormt een brug die het bollende groen verbindt aan weerszijden van het water. In die tijd had ik ook een droom. Ik droomde dat ik aan dek stond van een vissersschip. We lagen op zee en ik zag een houten kist drijven op de golven. De jonge visser wees ernaar en zei: ‘Zie je die kist? Nou, die ziet jou niet!’ Daarna zei hij dat mijn schilderkunst een oog-temmen is. Hij legde me uit dat een schilderij een apparaat is vol spiegels waar je ‘vogels’ mee lokt. Hij zei: ‘Het schilderij is een lokvogel waarmee je de blikken van mensen vangt.’ Hij zei ook dat er een ‘honger’ is van het oog en dat elk oog vol begerigheid is. Iemands oog is per definitie een ‘boos’ oog, zei hij.

Braque wist dat het niet zo is. Daarom schilderde hij zijn vogels. Hij was een liefhebber van muziek, speelde accordeon en ook viool, luisterde graag naar Bach. Toch is het opvallend dat er in het taalgebruik geen tegenhanger bestaat van het boze oog. Er is ook nergens een spoor te vinden van een goed of zegenend oog, ‘t oog is altijd een begerig en jaloers oog. Het snijdt en scheidt, we spreken van een ‘scherpe’ blik. Ken je de godin Invidia? Zij is de godin van de nijd. Haar naam komt van videre, van zien. Moeten we ons dus maar laten bepalen tot dit aspect van het oog? Een oog dat zich alleen laat ontmoedigen door de blik van een ander? Is elk schilderij een vangkooi voor ‘vogels’ die voortdurend met elkaar in gevecht zijn? Gaat daarom van een schilderij een kalmerende, beschavende en betoverende kracht uit, zoals Lacan beweert? Voor jou geldt dat misschien, of voor jullie soort mannen. Ik weet dat een schilderij kan fluisteren van dieper liggende verlangens. Van geheimen die je hoort als je stilstaat en je ogen sluit. Een geheim dat je hoort als je luistert.

.