Een paardig fresco voor Oekraïne

Picasso, Guernica 1937

Woede

Wie had dit gedacht? Dachten jij en ik in 1991 niet dat de Koude Oorlog over was? We hadden het mis, want met het verdwijnen van het ijzeren gordijn verzamelden Russische vrouwen hun gouden sieraden en verguldden daarmee de daken van de kerken. Hun Russisch-Orthodoxe kerk steunt nu Poetins oorlogspropaganda, het Patriarchaat van Moskou eist de mannen en zonen op. Dit patriarchaat laat zien hoe het is gesteld met Russisch vaderschap: vaders en zonen zijn generaties lang onderdrukt of vermoord, eerst onder de tsaren, toen onder Stalin en het communisme en nu onder Poetins nationalistische dictatuur. Het is voorstelbaar dat het empathisch vermogen verloren ging. Dus dienen Russen nu zonder bezwaar als kanonnenvoer.

Over Russische moeders zwijg ik liever. Of nee! De test ligt in Picasso’s Guernica. Als ze hun kerststal opzij schoven en zouden kijken naar Picasso’s schilderij, zouden ze dan niet de moed hebben zichzelf onder ogen te zien? Misschien, want een kunstwerk blijft een kwestie van interpretatie. Poetin zou het schilderij ook kunnen inzetten om Oekraïners te demotiveren. Zo van: nu zie je wat ervan komt als je je niet overgeeft.

Woede is Picasso’s ware gezicht. Mijn kennismaking met zijn gezicht heeft mijn inzicht in humaniteit verdiept. Dit laatste stuk over Picasso is aan die humaniteit gewijd. In het licht van de oorlog in Oekraïne maak ik de balans op. Daarbij zullen het geloof van Jeroen Bosch, de poëzie van Lucebert en de moraal van het Gilgamesj-epos de revue passeren.

Humaniteit

Het speuren naar humaniteit begon een lange tijd geleden (1985) toen ik colleges theologie volgde. We lazen oorlogspoëzie, gedichten die in de loopgraven waren geschreven door Engelse soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Indertijd (1985) beluisterde ik ook een preek van Huub Mous, de cultuurpaus van Friesland. Ik zat met grootvader Tjerk in een kerkbank van de Grote kerk van Leeuwarden en Mous zei dat we leefden in een tijd van secularisatie. Zijn preek ging over de abstracte kunst die het verlies van religiositeit opvult met een nieuwe levens- en mensopvatting: dat vrije mensen in hun diepste wezen kunstenaars zijn. Een specifiek kunstenaarsgevoel is dan volgens hem bepalend: angst voor de leegte, gebrek aan inspiratie, de angst voor het niet-zijn: de ‘horror vacui.’ Mijn grootvader was het er om godsdienstige redenen niet mee eens, maar mij gaf Mous’ preek te denken en dat kwam omdat ik, na het lezen van de soldatenpoëzie, niet meer zo gedienstig was.

Ik verhuisde meerdere keren en telkens verhuisde de poster mee van een schilderij van Jeroen Bosch: De tuin der lusten. En alsof de duvel ermee speelde, ik verhuisde in 2001 naar ’s-Hertogenbosch en verdiepte me daar in de schilderkunst van Bosch. Ik stelde me voor dat ik via diens wrede en raadselachtige schilderijen zicht zou krijgen op wat zielig is en op wat bezielt. Waarom Jeroen Bosch? Ik denk omdat de tegenstelling die hij schildert mij intrigeerde. Mensen staan bij hem voor de keuze: een hemelse toekomst of een duivelse hel. Ik was benieuwd naar wat hem tot schilderen motiveerde.

Ziel

Nadat ik Bosch had doorwrocht, ontwierp ik een zoekontwerp om de ziel ter sprake te brengen. Gangbare modellen werkten voor mij niet omdat ze te godsdienstig waren. Mijn zoekontwerp luidde: het Paardige. Ik koos dit ontwerp omdat wij moderne mensen ooit, zoals eens de wilde paarden, getemd zijn. We ontwikkelden het schrift en vanaf de middeleeuwen hebben we onszelf tegen het licht gehouden en zijn onszelf en elkaar gaan doorzien. Sinds de Verlichting hebben (medische) wetenschap en techniek zich ontwikkeld en zo werden wij onszelf. Wie zouden we zijn zonder tandartsen, academische ziekenhuizen, de auto en het vliegtuig, tv’s, mobiele telefoons, computers.

Over ‘zielenheil’ spreek ik niet meer. Ik dacht eens het heilige te kunnen benoemen en in handen te hebben met een boek. (Zoals rechters nog steeds menen met het wetboek de rechtstaat in stand te kunnen houden) Maar de tijd veranderde. De arbeid werd overgenomen door machines, de werkpaarden verdwenen uit beeld, paardenkracht werd een ouderwets begrip. Heilig? Dat is nu hooguit nog het zonlicht dat tussen de vingers schijnt van een opgeheven hand. Het paard werd een hobbydier. Net als de ziel is het paard niet meer van betekenis in de vooruitgangsgeschiedenis.

In de tijd van Jeroen Bosch bezielden christelijke denkbeelden de Westerse cultuur. De kerken zijn nu leeg. Kunstenaars trekken in musea wel publiek. En in stadions worden sportevenementen en festivals door jong en oud bezocht. Toen ik hierover nadacht, had ik deze gedachte: stel dat er over pakweg duizend jaar wordt teruggekeken op onze tijd en dat dan blijkt dat de mens, net als eens het paard, een hobbydier geworden is?

Hobbydier

Picasso maakte de verandering ten volle mee en leefde zich erin uit. Het schilderij De Kruisiging illustreert zijn bevrijding uit de orthodoxe huwelijksmoraal en laat zien hoe hij zich een leven als hobbydier voorstelt. De sfeer is carnavalesk en geeft de stemming weer die heerste in zijn huwelijk met Olga. De twee huwden in 1918 te Parijs in de Russisch-Orthodoxe kerk. Twaalf jaar later maakt hij de plechtigheid belachelijk, hij heeft dan al enkele jaren een verhouding met de zeer jonge Marie-Thérèse.

Picasso, De Kruisiging 1930

Olga schildert hij af als een heks die zich vastklampt aan de gekruisigde die niet lijkt te begrijpen wat hem overkomt. Aan de voet van de hemelladder liggen de lijken van gevallenen. Zelf heeft Picasso een voet tussen de deur en glipt de kamer uit, Olga ziet het niet. In Joh. 19:24 staat dat Romeinse soldaten dobbelen om de kleren en het onderkleed dat Jezus droeg. Dat onderkleed heeft op het schilderdoek de vorm gekregen van een paar dat de liefde bedrijft. Bij Picasso wint de lust het van het verhaal van de gekruisigde. En het publiek dat in verbazing achterblijft, mag wat hem betreft dobbelen om de schone schijn.

De mens als het hobbydier van wie? Dat is een intrigerende vraag. Het paard verloor zijn vrijheid, zijn wilde karakter, maar ook werd er winst geboekt: paarden bleken tot onvermoede prestaties in staat. De temming van het paard zorgde voor een wereldrevolutie, getuige Jared Diamonds boek: Zwaarden, Paarden & Ziektekiemen (1997). Letterlijk en figuurlijk is het paard een beslissende sprong geweest in de vooruitgangsgeschiedenis. Zie het paard en je ziet de mens. Zoals eens het paard getemd is, zo is ook de mens aan temming onderhevig. Wat wordt er dan getemd? En wie of wat temt?

Het paardige

Het paardige was mijn antropologische model. Ik bekeek het paardige onder andere vanuit het perspectief van Freud (1856-1939). Diens analyse van het driftleven en de seksualiteit heeft de mensheid een dienst bewezen, maar de psychoanalyse heeft blinde vlekken. Waarom zou je iemands psyche uitsluitend verklaren vanuit een rede die het biologische driftleven temt? Het redelijke van de psychoanalyse wordt dan een geloof in de eigen theorie. Interessanter is voor mij de filosofische weg die Nietzsche (1844-1900) bewandelde. Hij stond op het kruispunt van psychologie en filosofie en onderzocht het waarderend vermogen van de mens.

Bij hem staan vragen centraal als: wat is in je leven de moeite waard? En: waarmee bewijs je het leven een dienst? Met Nietzsche is beter te zien dat iemands levensfilosofie berust op keuzes die je maakt, keuzes die mede zijn bepaald door biologische gegevens. Zijn filosofie legt het kunnen waarderen van het leven bloot. Dat waarderen is geen uitgemaakte zaak, iemand kiest er bijvoorbeeld voor ernst te maken met zijn of haar seksuele geaardheid, maar wat zegt dat vervolgens over hoe je je waarmaakt als mens? Zijn filosofie was voor mij een aanvulling op het sociaaleconomische denken dat zich na Karl Marx (1818-1883) ontwikkelde, een sociaaleconomische denkwijze die zich sinds 1945 op de rechtstaat en op economische groei beroept, maar zich geen rekenschap geeft van biologische gegevens.

Sportiviteit en museumbezoek

Van Nietzsche wordt verteld dat hij eens een afgebeuld werkpaard omhelsde. Ik beschreef dat in het stuk Hoefbevangenheid en liet zien dat de omhelzing nooit heeft plaatsgehad en dat je dit verhaal niet als een mythe moet zien, maar als een sprookje voor volwassenen. Bij Nietzsche is de individuele vrijheid in het geding. Het individu en het collectief botsen bij hem voortdurend. Als filosoof verzet hij zich tegen een collectief dat neigt tot onderdrukking van het individuele, het gevoelige en subtiele. Nietzsche zoekt naar kennis en inzichten waarmee hij als kwetsbaar individu weerbaar is tegen een blind collectief. (Ik herken in deze filosofie een christelijk thema bij uitstek.)

Nietzsche is materialistisch, evenals Marx, maar de twee zijn ook tegenpolen. Marx wil de arbeidersmassa mobiliseren, iets waar Nietzsche van gruwt. Wat beiden gemeen hebben, is dat ze filosoferen over hoe het leven is te waarderen en ze constateren dat bepaalde zaken het waarderend vermogen belemmeren. Het prachtige boek van Herfried Münkler; Marx, Wagner Nietzsche, het tijdperk van de revoluties (2022), is op dit punt een aanrader. Het boek geeft een scherp beeld van deze denkers en van hun tijd.

Na de dood van God rees de vraag: hoe verder? In het Rusland van 1917 begon Lenin met de realisatie van een Marxistische heilstaat. De Nazi’s in het Hitler-Duitsland van 1933 brachten Wagners rabiate antisemitisme in praktijk en waanden zich Übermenschen. In het vrije Westen van 2023 is het allemaal anders: de sport trekt volle stadions en de Griekse democratie is in ere hersteld. Sport adelt. Sportieve mensen weten te incasseren en kunnen tegen hun verlies. Niet een godsdienst of religie, maar sportiviteit ligt aan democratie ten grondslag.

Toch zijn er wel verschillen met het oude Griekenland. Daar werden in tempels goden in ere gehouden. En sporthelden werden beloond met een politieke loopbaan… maar nu? Menig voetballer loopt het veld op en maakt kruistekens, of anderszins. En na de sportcarrière ambieert niemand een politieke loopbaan.

Kunst

Een toename van het museumbezoek is een ontwikkeling die ook verband houdt met lege kerken. Men gaat (moderne) kunst zien om zich in die kunst te kunnen herkennen. Men wil de individuele expressie van kunstenaars ondergaan, want dat geeft een bijzonder gevoel: het ene individu zoekt (h)erkenning bij de ander. Bezoekers sluiten een tijdelijk verbond met een kunstwerk en pogen de intensiteit en betekenis van het werk te ondergaan.

De vraag is hoe vrijblijvend zo’n tijdelijk verbond is. Is het voornamelijk vrij, of ook blijvend? De ontmoeting met een kunstwerk is individueel en vindt plaats op persoonlijke titel. De kunstliefhebber verplaatst zich in het kunstwerk en probeert de individuele uiting van de maker te vatten. Anderzijds gebruikt de kunstenaar zijn artistieke vermogen om iets op een eigen, individuele manier te verbeelden. In feite is moderne kunst een sportieve oefening met verbeeldingskracht en empathie.

Dat museumbezoek klinkt lief en aardig, maar ondertussen draait Picasso’s kunst om woede en strijd. De christelijke kerststal met de os en de ezel verandert onder zijn handen in het zinkende schip van Moby Dick. De trouwe os en de tamme ezel verving hij door een snel paard en een gevaarlijke stier. De kerststal is bij hem een schuilkelder geworden en Maria houdt een dood kerstkind in de arm. De aanleiding voor de Guernica was het bombardement op de stad door de fascisten. Enkele maanden voor het bombardement bezocht hij met Dora Maar het Spaanse bergdorp Tahull en bekeek byzantijnse fresco’s in de San Clementekerk. Maar met de heerschappij van christelijk ideeëngoed is het in de Guernica gedaan.

Links: fragment uit de Guernica; Rechts: Christus alleenheerser, fragment byzantijns fresco, San Clementekerk in Tahull.

Zielsverhuizing

Religieuze concepten van de ziel gingen uit van een wezenskern, een vonk, of een ademteug die elk mens ingeblazen kreeg. Mijn concept van de ziel ontleen ik aan Nietzsches kritiek op het menselijk vermogen tot waarderen. Ik zie de ziel niet als een vonk of wezenskern, maar als een mentaliteit of houding waarin iemands waarderend vermogen tot uitdrukking komt. Iemands ziel = iemands waarderend vermogen.

Dit lijkt me ook de inzet te zijn van Peter Sloterdijks filosoferen dat begon met de Kritiek van de cynische rede (1983). De ziel verschijnt als iemand ergens waarde aan toedicht. In meer romantische tijden had het waarderend vermogen liefde geheten en werd er gesproken van twee zielen die samensmelten, zoals gebeurt met twee gloeiende stukken ijzer in een smidse.

Hephaistos, de smid der Griekse goden, huwde de liefdesgodin Aphrodite. Zij beminde echter ook Ares, de oorlogsgod. De Griekse mythe suggereert dat liefde op noodlottige wijze verbonden is met oorlog en strijd. In de atheïstische smidse daarentegen wordt uitsluitend hoefbeslag gemaakt, geen oorlogstuig. De temming heeft sportiviteit op het oog, geen mededogen, offervaardigheid of ridderlijkheid. De dappere ridders en hun jonkvrouwen waren reeds lang voor het werkpaard uit de tijd.

In de paardige smidse wordt naast hoefbeslag ook een bit gemaakt. Het bit is een ode aan Plato die de ratio als de motor van de vooruitgang zag. De gouden toekomst die Plato in zijn Politeia voorzag, bleef uit omdat Plato’s grondhouding te pessimistisch is. In zijn beroemde grotmetafoor is de hoofdpersoon de filosoof (Socrates) die een onwetende massa naar het licht leiden wil. Maar als hij dit probeert, wordt hij door diezelfde onwillige meute vermoord. We staan bij Plato voor de keuze: kiezen voor een optimistisch politiek ideaal, of voor de pessimistische grotmoraal. Zo’n keuze zie je ook terug in de christelijke schilderkunst van hemel en hel bij Jeroen Bosch.

Stalfilosofie

Is er een andere weg? Ik wil pleiten voor een stalfilosofie die resulteert in een methodiek gericht op zielsverwantschap. Die methode schenkt aandacht aan de sociaaleconomische aspecten èn aan de biologie. Zo’n humanistische temming staat in de kinderschoenen en loopt in de pas met biotechnologie en groeiende inzichten in de genetica. Het sein van stalfilosofie staat op Zeit.

Het paardige berust op het vooruitzicht dat de mens eens, evenals het paard, een hobbydier geworden zal zijn. Hoe dat uitpakt, wordt al zichtbaar in wat nu in Oekraïne gebeurt: een vrijzinnig Europa is in oorlog met de Russisch-Orthodoxe dictatuur, maar wij vechten niet zelf, we laten de strijd uitvechten door de Oekraïners. Wij verstrekken wapens en ondertussen kijken we toe hoe de strijd verloopt – zoals eens de Griekse goden toekeken bij de strijd om Troje.

Zal een homerische dichter na afloop de strijd bezingen? Hopelijk wordt het niet het oude liedje van toen, over gekwetste trots, machtswellust, hoogmoed en wraak. Feitelijk herhaalt de Tweede Wereldoorlog zich, niet als Blitzkrieg zoals toen, maar nu vanuit het oosten, in slow-motion. Het komende lied zal afhangen van hoe Russen en Oekraïners het ervan afbrengen en ook van de verhouding tussen poëzie en journalistiek. Ik vestig de hoop op dichters die niet meehuilen met de massa, maar bezingen wat zij zelf denken te horen en te zien.

Poëzie

Temming dus. Zoekend naar het wezen ervan belandde ik bij de kunstenaar Picasso. Eerste had ik de galopperende poëzie van Lucebert gelezen, maar dat paard begon na verloop van tijd te dralen en te klagen. Lag dat aan mij, of merkten anderen het ook? Ik schreef erover in het stuk Lilith. Daarna las ik op advies van Jan Oegema het hele verzamelde werk nog eens door, want Oegema beloofde: ‘Het paard is een van de narratieve kernen waaruit Luceberts verbeelding van de mystieke tocht of het mystieke avontuur zich ontspint. Draven, galopperen, sporen, hoeven, manen, ruiters – vindt men in zijn gedichten op vele manieren uitgewerkt.’ Ik zocht naar de ziel in Luceberts poëzie, maar helaas, een mystiek inzicht gaf het me niet. Het paardige blijft bij Lucebert een draf in het duister, een soort katholiek mysteriespel, geen uitgelezen sprong naar galopperend licht.

Bij Lucebert ving ik bot, maar hij was een fan van Picasso en zo kwam ik op het spoor van dè kunstenaar van de 20e eeuw. Ik zag het paardige al meteen in diens Guernica. Ik maakte een plan en schreef het stuk huidig, huidig, huidig, waarin ik me oriënteerde op de menselijke ziel. Vervolgens ging ik op zoek naar Picasso’s kunstenaarsziel en verdiepte me in zijn schilderkunst en poëzie.

Ik ga nog even terug naar de soldatenpoëzie die ik las. We hadden een jaarthema gekozen: ‘Humaniteit als perspectief!’ (van dat uitroepteken ben ik niet zeker). Dit jaarthema was een daad van protest, de studenten wilden de theologie openbreken waarin God het centrale thema was. Eén van de professoren (Rothuizen) boog ons thema om en gaf colleges onder de titel: Humaniteit in perspectief. Hij vond dat humaniteit alleen vanuit een gelovig perspectief te begrijpen is. Hij brak met ons idee dat humaniteit op zichzelf een bepalend perspectief kon zijn. (Enkele jaren later startte het Humanistisch Verbond een wervingscampagne onder het motto: humanisten geloven in mensen).

Hij gaf colleges waarin we de poëzie uit de Eerste-Wereldoorlog lazen. De gedichten waren geschreven door Engelse soldaten die in de Franse loopgraven zaten. Poëzie vol indringende klachten en beelden, zoals: ‘Het gezicht van mijn vriend is bedekt met sneeuw. Wat heeft het voor zin als de ouwe trouwe zon straks de sneeuw weer zal doen smelten?’

Wat is menselijk? Is het toekijken hoe anderen sneuvelen? In de loopgravenpoëzie uit 1916 zochten soldaten naar antwoorden. Wij lazen hun gedichten in 1985. En nu, in 2023 is er opnieuw een loopgravenoorlog. Er is op humanitair gebied in de afgelopen eeuw iets veranderd: de Westerling vecht niet, hij kijkt toe. (De eerste tekenen ervan zagen we al in 1995 in Srebrenica.) Wat zich vooral scherp aftekent, is de rol van de Russisch-Orthodoxe kerk. Deze draagt niets positiefs bij aan de vraag naar menselijkheid. De Russische kerk neemt dezelfde houding aan als die van de Rooms-Katholieke kerk in de tijd van de Guernica.

Poëtische held Picasso

Wat motiveerde Picasso tot het schrijven van gedichten? Die vraag is door kunsthistoricus Lydia Gasman (1925-2010) onderzocht. Zij is van mening dat in Picasso’s poëzie een morele boodschap verpakt zit en dat zijn werk niet moet worden gezien als dat van een egocentrische artiest of chaoot, maar als hoogstaande kunst van het gevoel. Picasso is in haar ogen de meest filosofische kunstenaar van zijn tijd, ze beschouwt zijn kunst als het krachtigste wapen tegen fascisme.

Dit antifascisme van Picasso is bij Lydia Gasman veelzeggend, zij ontsnapte zelf ternauwernood aan de jodenvervolging. Tijdens haar vlucht zag ze een schilderij van Picasso en die ervaring werd bepalend voor haar verdere leven. Vanaf dat moment wijdde ze zich aan de moderne kunst, in het bijzonder aan het werk van Picasso, waar ze alles van wilde weten.

Wie Lydia Gasmans exegese van de gedichten leest, krijgt al snel de indruk dat er sprake is van een persoonsverheerlijking. Picasso is haar held, ze meent dat zijn kunst getuigt van een liefdevolle bron, een positieve oerkracht. Ze leest in zijn poëzie een oprechte tegenkracht die de horror en het dood en verderf zaaiende fascisme in zich opneemt en vernietigt. Gasmans uitleg doet christelijk aan, het is alsof ze in Picasso een kunstzinnige Christus ziet die het kwaad in de wereld onschadelijk maakt. Picasso zelf zag zijn kunstenaarschap overigens ook wel zo. En naarmate hij ouder werd, gedroeg hij zich als een sjamaan.

Picasso en Dora Maar

Zelf ben ik omtrent Picasso’s persoon en poëzie minder positief gestemd. De liefdevolle bron waar Gasman van spreekt, zou ik eerder duiden als een vorm van narcisme. Picasso kon zich vals en huichelachtig gedragen, hij werd haatdragend als een ander hem naar de kroon stak. Dora Maar heeft dat op akelige wijze ondervonden. Ze stond model voor het beroemde anti-oorlog-portret Huilende Vrouw dat hij maakte ten tijde van de Guernica. Het portret staat symbool voor het lijden van Spanje tijdens de burgeroorlog, maar eigenlijk is de huilende Dora de vrouw die huilt om het verdriet dat Picasso haar aandeed. Zijn manipulatieve en egoïstische gedrag jegens haar was meer dan ze verdragen kon. Zonder Dora’s advies en aanwijzingen was de wereldberoemde Guernica nooit tot stand gekomen. Dora had een sleutelrol in zijn creatieve proces en dat verdroeg Picasso  slecht.

Niet-gedienstig  

Picasso’s surrealistische poëzie lijkt illustratief voor de filosofie van Gilles Deleuze (1925-1995). Deze filosofie wordt betiteld als het rizomatische netwerkdenken. Het maatschappelijk denken is sterk beïnvloed door dit netwerkdenken, in de linkse politiek speelt het een belangrijke rol. Men beziet de wereld als een mycelium, een wijdvertakt en niet te bevatten netwerk van schimmeldraden. In een advies aan de overheid (De Boom en het Rizoom, 2010) staat deze zin: ‘Verbondenheid zonder samenhang is een belangrijk kenmerk van het rizoom. Er zit geen plan in, geen gedeeld doel en geen ‘zin’ of betekenis. () De samenleving is daarmee niet alleen ingewikkeld en moeilijk te overzien, maar ook niet te begrijpen en zinloos (zonder bedoelde betekenis).’ Ik ben verbaasd. Een verbondenheid zonder samenhang? Hoe wil men zonder een samenhang kunnen spreken van verbodenheid? Bij mij roept een dergelijk advies de sfeer op als die in de horrorverhalen uit Het Plantaardig bewind (1964) van Jaques Hamelink.

Picasso schreef zijn gedichten in een mengelmoes van Frans, Spaans en Catalaans. Ik beheers die talen niet, dus om zijn poëzie te kunnen lezen, maakte ik gebruik van een Engelse vertaling: The Burial of the Count of Orgaz (2004) van Jerome Rothenberg. Daarnaast las ik het strijdlustige boek War and the Cosmos in Picasso’s Texts (2007) van kunsthistoricus en kunstenares Lydia Gasman. Zij schreef ook een vierdelige dissertatie over Picasso’s poëzie in relatie tot het surrealisme.

Eind 1935, op kerstavond, schreef hij dit gedicht: ‘never have you seen a tongue more vicious than the loving friend’s who licks the little bitch with woollies twisted on the palette of the painter ashen faced and dressed in colors of a hard boiled egg and fortified with gunk that makes a thousand monkey shines down on his bed when the tomato warms him up no longer and no longer worth a damn now that the dew that doesn’t know the winning number in the raffle pins a posy on the mare while cooking his arroz con pollo in the frying pan so it can tell the truth to him and extricate him from a jam while the zambomba sings to him and gets him ready for a night of carnal love with giggly gloves yet if around the half-done painting of the shameless line a hooker’s daughter ravenous and never gorged with licking and with eating dead men’s balls the firecracker banderilla put to death by lightning more offensive than it seems and such a pallid worm inside the nankeen cheese without a shave and haircut more than seven months now makes it to the summit of the prickly pear still smiling more than ever having seen the christmas night bird like a ham that doesn’t smell and cheese that’s all aquiver and is coveting the bird that sings an wrings the curtain and…’

Picasso’s gedichten vormen een woorden- en beeldenstroom waarin je verdrinkt. Het is een Babylonische spraakverwarring, een talig labyrint waarin je verdwaalt. De dichter zelf is de minotaurus die in het labyrint de weg weet. Zijn poëzie is niet zomaar het resultaat van het neerpennen van een ‘stream of consciousness’, zoals het door de surrealisten werd gebezigd om zaken uit het onderbewuste omhoog te halen, nee, Picasso maakte weliswaar gebruik van die methode maar schrapt en vult aan, hij doet bewust aanpassingen en zoekt naar een juiste vorm. Zo groeit zijn gedicht uit tot een labyrint dat de aandacht van de lezer gevangen houdt.

Het verhaal van Gilgamesj

Ik weet niet of Oekraïense, of Russische soldaten aan het front nog poëzie schrijven. Tijdens de colleges in 1985 lazen we zulke poëzie en bespraken die. We discussieerden aan de hand van die gedichten over humaniteit en dachten na over tijdelijkheid, toekomst en historie. Dit maakte theologie voor mij interessant. Ik was benieuwd naar de duizenden jaren oude verhalen, gezangen, gedichten, rituelen. Wat voelde en dacht men erbij? Waren ze nog iets waard? Er werd nog gezongen, gelezen en uitgelegd.

In die tijd stuitte ik op het oudst geschreven verhaal ooit: het Gilgamesj-epos. Picasso kende dit verhaal ook, hij las het in 1936 en meteen verschijnen er in zijn werk gevleugelde hemelstieren! Het Gilgamesj-epos veranderde zijn kunst, je weet niet wat je ziet als je de verschrikkelijke hemelstier uit 1936 vergelijkt met de olijke minotaurus van daarvoor. De jolijt is weg, een afschrikwekkend monster treedt in zijn plaats. Hoe Picasso de hemelstier aan het Gilgamesj-epos ontleende en welke moraal daarbij een rol speelt, beschreef ik in het betreffende stuk waarin ik Van Stipthouts vertaling en uitleg van het epos gebruikte.

Picasso, gevleugelde hemelstier 1936

In de Picasso-opera beoordeelde ik Picasso’s moraal negatief. Maar nu, in een tijd van oorlog, is het perspectief veranderd omdat het niet meer gaat over leven, maar om overleven. Dus bekeek ik Picasso’s stier opnieuw en zal ik nog eens ingaan op Van Stipthouts vertaling en waardering van het Gilgamesj-verhaal.

Humanist

Vertaler Van Stipthout heeft het Gilgamesj-epos hoog. Hij prijst de poëtische kwaliteit van het verhaal, maar de kracht ligt zijns inziens vooral in de inhoud: de menselijke manier waarop existentiële vragen aan bod komen. Bijzonder is volgens hem dat in het epos het menselijke centraal staat en niet een religieuze moraal. Dat is uitzonderlijk, omdat het verhaal 2000 v.c. ontstond. Het Gilgamesj-epos is zijns inziens te lezen als het eerste humanistische antwoord op de vraag naar de zin van het leven. In de kern zou het epos draaien om de vraag hoe je moet opgroeien tot volwaardig mens.

Het verhaal leert volgens hem dat de dood bij het leven hoort. Gilgamesj’ wonderbaarlijke zwerftocht levert hem het inzicht dat echte wijsheid ligt in het aanvaarden en genieten van het gewone, menselijke leven. Het epos leert dat echte zingeving niet resulteert in een fatalistische en berustende levenshouding, maar in een houding die vanuit de vrije wil de eigen menselijkheid zo goed mogelijk inzet. In het geval van Gilgamesj betekent dit: als plichtbewuste vorst zijn stad besturen. Daarom eindigt het epos waar het ook begon: bij de muren van Uruk die Gilgamesj aanlegde en waarvoor hij verantwoordelijk is.

Er is bij Van Stipthouts uitleg een vraagteken te plaatsen, een vraagteken dat hij zelf overigens al plaatst als hij zich afvraagt waarom in het 12e kleitablet Enkidu ineens weer opduikt uit de onderwereld. Het epos leek beëindigd bij de muren van de stad, maar dan verschijnt Enkidu ineens op dat verrekte 12e tablet. Waarom klinkt zijn stem, terwijl je toch mocht verwachten dat het verhaal afgelopen was?

Moraal

Ik weet waarom Enkidu plotseling weer opduikt. De moraal van het Gilgamesj-epos is niet het plichtsbewustzijn van Gilgamesj, het is de woedende klacht van Enkidu. Hij is woedend om zijn onrechtvaardige dood en draait zich om in zijn graf! Hoe stierf hij namelijk? Dat gebeurde toen hij met Gilgamesj de verwoestende hemelstier had afgeslacht die door de godin Ashtar als straf voor Gilgamesj naar de aarde was gestuurd. Gilgamesj had haar beledigd en Enkidu deed er nog een schepje bovenop, hij gooide haar de ingewanden van de stier in het gezicht. Die belediging konden de goden niet ongestraft laten. Enkidu werd ziek en tien dagen later was hij dood.

En Gilgamesj? Hij kon geen afscheid nemen en bleef bij zijn vriend tot er een made uit het neusgat van het lijk viel. Toen legde hij zich neer bij de dood en begroef zijn vriend, maar hij is ten einde raad. Waarom moest Enkidu sterven en niet hij? Wat is het leven waard als je zo van je geliefde afscheid nemen moet en zelf ook eens sterft? Rouwend trekt hij de wildernis in en gaat op zoek naar Utnapishtim, de raadgever die de grote overstroming heeft overleefd en onsterfelijk werd (Utnapishtim is de latere Noach uit het bekende Bijbelverhaal).

Gilgamesj en Enkidu waren vrienden en een goede vriend weet wat de ander voelt. Als je Gilgamesj’ klacht tot je laat doordringen, weet je dat hij Enkidu’s woede heeft gevoeld. Niet uit angst voor zijn eigen dood gaat hij op reis, maar uit woede om de onrechtvaardige dood van zijn vriend. Niet angst is het vertrekpunt voor de reis, maar woede. En toch meent Van Stipthout dat Gilgamesj bang was voor de dood en dat hij van Utnapishtim wil weten hoe hij onsterfelijk kan worden. Onsterfelijk wordt hij niet, maar wel accepteert hij het inzicht dat de onsterfelijke Utnapishtim hem geeft.

Christelijke paplepel

De wijsheid van een onsterfelijke lijkt me op voorhand verdacht. Utnapishtims zogenaamde wijsheid lijkt me te zijn ingefluisterd door de goden (van wie we weten dat ze niet echt onsterfelijk zijn). Liever hoor ik de eerlijke stem van de sterfelijke Enkidu. Waarom hoort Van Stipthout die stem niet? Misschien is het omdat hij niet, zoals ik, is opgevoed met de christelijke paplepel? Dankzij die paplepel heb ik een antenne ontwikkeld voor het zondebokmechanisme: iemand wordt opgeofferd om de heersende moraal in stand te houden. Met een zondebok houd je de boel bij elkaar. De menswetenschapper René Girard schreef er het nodige over. Je ziet het zondebokmechanisme gebeuren als een samenleving in chaos verkeert. In Rusland zijn momenteel de queers de zondebok, bij de nazi’s in Duitsland waren het de joden. In een orthodox geloof zijn het de ongelovigen, vaak ook de vrouwen.

Voor mij als paplepelchristen is Van Stipthouts exegese weinig inspirerend. Hij vergeet dat de ene dood de andere niet is. Enkidu ging niet zomaar dood, hij stierf onrechtvaardig. De levensles die Gilgamesj leert is derhalve niet dat zijn doodsangst verandert in het inzicht dat hij, vanuit de vrije wil en de eigen menselijkheid, een plichtbewuste vorst moet zijn. Uit welke tovenaarshoed haalt Van Stipthout die vrije wil en die ‘eigen’ menselijkheid?

Niet angst, maar woede is Gilgamesj’ leidmotief. De les die uit het Gilgamesj-epos te leren is, is dat je die angst niet zomaar overwint, je moet hem temmen. Met vriendschap en empathie kan dat, ook als die vriend er niet meer is kan hij zijn stem nog laten horen. Angst bestaat enkel bij wie de dood ziet als een eindafrekening, en goden voor rechter spelen. Als angst de aanleiding was voor Gilgamesj’ reis, dan is het epos geen verhaal waarin goden plaatsmaken voor mènselijke ervaringen, zoals Van Stipthout beweert.

Humaniteit

Wat is humaniteit waard als deze onschuldige slachtoffers maakt? Echte humaniteit ontstaat als mensen daadwerkelijk graag humaan zijn, niet als de angst regeert, of een blind zondebokmechanisme. De christelijke geloofsleer laat zich overigens hieromtrent niet onbetuigd, deze probeert de angst te omzeilen en te verdoezelen. Daarbij vaart het op de klippen.

Je ziet dit als je de heldenstatus van Jezus bekijkt in relatie tot de tragische tegenspeler Judas. Judas verraadt zijn Messias en is verdoemd, maar de geloofsleer stelt ook dat Jezus sterven moest opdat ieders zonden worden vergeven. Op toverachtige wijze verandert Jezus’ dood in iets goeds, en de angst verdwijnt met Judas in het graf. Judas wordt afgeschilderd als zelfmoordenaar en als iemand die aan geldzucht leed. Om in de christelijke leer toch enige sportiviteit te kunnen ontwaren, zal je door je oogharen moeten kijken. Je zal je niet moeten laten verblinden door de schijnwerpers die omwille van de massa op Jezus zijn gericht. De massa moet de held van veraf kunnen zien. Wie echter, om persoonlijke redenen, dichtbij komt en luistert, heeft dat vele licht en alle herrie om Jezus niet nodig. Wie stil is en luistert, hoort al snel de stem die uit de onderwereld opklinkt.

Picasso trok zich het lot van Enkidu en ook dat van Judas aan. Als een dichter-minotaurus hoort hij stemmen in het ondergrondse labyrint, stemmen waaruit hij opmaakt dat niet angst maar woede bij het leven hoort. Als dichter uit hij die woede. Niks geen vrije wil of eigen menselijkheid… dat zijn in zijn ogen waardeloze illusies, influisteringen die berusten op angst, blinde gehoorzaamheid, dwaze onsterfelijkheidsverlangens. Weg ermee! Alle hands aan dek, er is een dolle stier die over de wereld raast!

Prehistorische grotschildering uit Lascaux

Temming dus. Toch is Picasso’s bezieling niet zo optimistisch gestemd als Lydia Gasman meent. De ziel van Picasso is ambivalent en wisselt van gedaante. Het wezen van die gedaante is niet paardig, maar stierig (minotaurus, hemelstier, faun). Picasso is ook bij uitstek een onsportieve kunstenaar, hij is iemand die zich tegen temming verzet. Daarom grijpt hij terug op primitieve kunst en was hij een liefhebber van de corrida, het Spaanse stierengevecht. Een gevecht dat niet uitblinkt in sportiviteit. De corrida is eigenlijk geen sport maar een ritueel. Hoogstens valt er iets te beleven aan de manier waarop de stier wordt gedood.

Corrida

Picasso’s kunstenaarschap is een ode op creativiteit en levenslust. Temming is er niet aan de orde, het paardige dient hoogstens als altaar waarop hij zijn kunstzinnige offers breng. Is het feest voorbij, dan is hij gedeprimeerd en raakt in minotaurusstemming. Dan schrijft hij poëzie en dwaalt verloren door zijn talige labyrint. Hij hoort er stemmen van anderen die ook eenzaam zijn, maar echt luisteren naar die stemmen, kan hij niet. Blijkbaar mist hij er de aanleg voor. Hij is gericht op zijn kunstenaarschap, zoals de stier in de arena alleen oog heeft voor de rode lap. Picasso’s kunstenaarschap eindigt in angst, een angst waar het ook mee begon. Het is een angst die voortaan ook door de eigenaren van zijn kunstwerken wordt ervaren, namelijk een angst of deze kunst de hoge waarde in geld wel zal behouden.

De werking van Picasso’s kunst is een andere zaak. De Guernica bijvoorbeeld werkt nog altijd omdat er mensen zijn die zich in het kunstwerk verdiepen. Niet omdat het werk miljoenen waard is, maar omdat ze het als als een sport zien om er de humane waarde van te bepalen. Picasso zelf speelt helaas vals. Dat zie je bijvoorbeeld als je ontdekt welke offers iemand als Dora Maar bracht bij het tot stand komen van het werk. Hij profiteerde van haar inbreng en rekent later genadeloos met haar af. Vrouwen ziet hij als ‘lijdensmachines’. Het paardige is in zijn kunst niet veel anders dan een altaar waarop hij als toreador zijn stierige offers brengt.

Samenspel

Mijn analyse van Picasso’s kunst brengt risico’s met zich mee. Het gevaar bestaat dat je poogt in zijn kunst de offerbereidheid en offervaardigheid te waarderen en te motiveren. Zo’n motivatie zou betekenen dat je dan toch, zoals in het sprookje van Nietzsche, het paard omhelst. Ik zal dat niet doen. Niet omdat offers geen waarde hebben of omdat er niet omhelsd zouden mogen worden, integendeel, want zonder offers en omhelzingen gebeurt er niets. Ik omhels het offer niet omdat vanuit sportief oogpunt de waarde niet ligt in offerbereidheid, maar in samenspel.

Dat samenspel ontbreekt bij Picasso, je ziet het in de stierengevechten waar hij idolaat van was. Telkens is er een vrouw die het samenspel waagt en bij hem de bel luidt, maar aan het einde van zijn leven weet hij nog steeds niet waar de klepel hangt. Uiteindelijk regeert bij Picasso de angst, het straalt uit de ogen van de laatste zelfportretten. Angst omdat hij niet weet of zijn kunst überhaupt van waarde is.

Maar in kunst is angst te genezen. Zelfs postuum. Het is met die angst gesteld zoals Daniel Lohues zingt: Angst is maar voor even, spijt is voor altijd.

.

Picasso, Minotauromachie, 1936

.

.